Aantekeningen van pastoor Wijnand Kikken (4)
door Lei Haesen
Geinteresseerden in hun familiegeschiedenis weten dat het vaak moeilijk is van hun verre voorouders meer persoonlijke zaken aan de weet te komen, zoals bijzonderheden over hun levenswijze, geloofsbeleving, maatschappelijke betrokkenheid, hun ziekbed of doodsoorzaak. Met een enkel woord of zinnetje en een enkele maal meer uitgebreid belicht pastoor Kikken veelvuldig een persoonlijk aspect van de overledene en de oorzaak van het overlijden. De in historisch perspectief gezien onbeduidende details dragen samen bij aan de beeldvorming van het vroegere dorpsleven.
Kindersterfte
In een eerdere aflevering schreven wij, dat vanwege de grote kindersterfte de borelingen dezelfde of de volgende dag gedoopt werden.
Om een beeld te krijgen van de levenskansen van een kind in de tijd van pastoor Kikken hebben wij een klein onderzoekje gedaan. In tegenstelling tot de meeste pastoors in de zeventiende en achttiende eeuw noteerde Kikken namelijk wél het overlijden van jonge kinderen, zelfs van kinderen die tijdens de bevalling of kort daarna stierven. Tussen 1686 en 1715, een periode van dertig jaar, werden door de pastoor de doopsels van 366 kinderen uit Keer, Cadier en Honthem ingeschreven. In dezelfde periode overleden 148 kinderen van twaalf jaar of jonger, anders gezegd, liefst 40% van de kinderen werd niet ouder dan twaalf jaar. De meesten overleden in de eerste levensjaren.
In de drie kernen stierven in genoemde periode totaal 299 personen.
In de helft van alle sterfgevallen betrof het dus een kind.
Slechts enkele ouders hadden het geluk de dood van een kind niet mee te maken. De meesten moesten, vaak meerdere malen, de droevige gang naar het kerkhof maken om definitief afscheid te nemen van hun zoontje of dochterje. Ook voor de andere kinderen uit het gezin was de dood een 'vertrouwd' beeld in het dagelijks leven.
Niet alleen leerden zij om te gaan met het verlies van een broertje of zusje, maar ook met het jong overlijden van hun vader of moeder.
Onvoldragen vruchten en ongedoopte kinderen konden niet kerkelijk begraven worden en werden, zoals Wijnand Kikken het uitdrukt, "rechtstreeks van de moederschoot naar het kerkhof overgebracht".
Dat was in onze parochie zeer waarschijnlijk een taak van de koster.
Mogelijk gehuld in een wijde zwarte mantel, waaronder hij het kistje droeg, haastte hij zich - vermoedelijk in de vroege ochtend of tegen het vallen van de avond - naar het kerkhof om het lichaampje in ongewijde aarde te begraven. Er waren hierbij geen andere personen aanwezig. Waar het kindje precies begraven lag, was zelfs vaak voor de ouders niet bekend. In sommige plaatsen gebeurde dit kort langs de kerkhofmuur of in een talud buiten de kerkhofheg.
Ongedoopte kinderen werden door de koster rechtstreeks van de moederschoot naar het kerkhof gebracht.
(tekening: Jean Keulen)
Ook de begrafenis van een kind dat wel gedoopt was en kort na de bevalling of zeer jong overleed, gebeurde zonder enige ceremonie. Dat lezen wij bijvoorbeeld bij Nicolaus, een zoontje van Matthias Beckers en Maria Oleslagers uit Keer, dat op 5 maart 1705 gedoopt werd en kort daarop overleed. Dezelfde dag werd het kindje rechtstreeks naar het graf of de grafheuvel overgebracht. De pastoor spreekt van tumulus (= graf of grafheuvel). Dat hij hier niet de begraafplaats in het algemeen bedoelt, blijkt ook uit zijn opmerking onder de doopinschrijving van Ernestus Peters op 9 november 1723. Het thuis gedoopte jongetje overleed kort na de geboorte en werd de volgende dag "translatus ab utero ad tumulum in caemet(ario) Cadier". Vrij vertaald staat er, dat Ernestus vanaf de moederschoot naar het graf of de grafheuvel op het kerkhof van Cadier is overgebracht. Nu weten wij, dat zeer jonge kinderen vroeger vaak apart werden begraven. Mogelijk dat een (kunstmatig aangelegde?) grafheuvel hiermee bedoeld wordt. En groeide hierop een notenboom? Bij het overlijden van Comelia Lemmens, een elf dagen oud dochtertje van een tweeling van Wilhelmus Lemmens en Comelia Frederix, staat vermeld dat het meisje begraven werd bij de notenboom.
Veelvuldig eindigt Kikken de inschrijving van een gestorven kind (en ook van volwassenen), dat het begraven werd in sepulchro parentum.
Hiermee kan niet bedoeld worden het graf van de ouders, daar beide ouders vaak nog in leven waren. Een tweede betekenis van parentum is voorouders. Het moet reeds gebruikelijk geweest zijn, dat veel families een eigen grafplaats hadden. Gelet op het aantal overledenen dat in een familiegraf werd bijgezet, moet de begraafplek zelf, gemeten naar de huidige normen, groot geweest zijn. Niet alleen ouders en kinderen werden in zo'n graf bijgezet, ook verdere verwanten vonden er hun laatste rustplaats. Zo bijvoorbeeld werd de acht jaar oude Barbara de Bije, een dochter van Egidius de Bije en Barbara Kikken (een zus van de pastoor), na haar overlijden op 8 februari 1713 te ruste gelegd in het graf van Martinus Mertens. Dit moet óf het graf van haar betovergrootvader († 1645) óf van een broer van haar grootmoeder († 1709) zijn geweest.
Wat verder opvalt, is dat in een aantal gevallen aangetrouwden niet bij hun echtgenoot of echtgenote bijgezet werden.
Gedoopte kinderen, zo geloofde men, gingen na hun dood rechtstreeks naar de hemel. Letterlijk zegt Kikken bij het overlijden van Petrus Smeets - kort na de bevalling op 1 april 1727 overleden, maar wel nog door de vroedvrouw gedoopt - dat men gelooft dat het jongetje ".. spoedig van de aarde naar de hemel is gevlogen ".
Voor een overleden kind werd een engelenmis opgedragen.
Schildering op doek in de parochiekerk van Cadier en Keer:
een engelbewaarder geleidt een kind, terwijl hij naar de hemel wijst.
In de linker benedenhoek het wapen van Nicolaes Delcour, abt van Valdieu (1778-1790)
N.B: In de katholieke leer was vroeger het bestaan van engelbewaarders een algemeen aanvaarde leer,
die echter in de moderne theologie met terughoudendheid wordt behandeld.
De engelbewaarder was (is?) de beschermer van een bepaalde persoon of een groep van mensen.
Of tijdens het pastoraat van Kikken een overleden kind ook reeds door meisjes met bloemen versierd werd, is niet achterhaald. In 1779 was dit plaatselijk gebruik, zo lezen wij in een processtuk uit dat jaar, namelijk wel in zwang.
De voorganger van Kikken, pastoor Rutten van Heer en Keer én van Cadier, ontving voor de begrafenis van een kind een gulden en zijn koster 50 cent. De inwoners van Keer weigerden de begrafenisrechten van de pastoor van Heer en Keer te erkennen, maar zij dienden toch te betalen, ook al vond de uitvaartdienst in de kerk van Cadier en de begrafenis op het kerkhof aldaar plaats. Maar aan deze rechten waren ook plichten verbonden. Daarom moest de pastoor van Heer in zijn kerk een dienst houden alsof de overledene daar ook begraven werd.
Wij eindigen dit hoofdstukje met een wel zeer treffende aantekening bij het overlijden van de zevenjarige Anna Mulenaers, dochter van Anna Cauwen, weduwe van Jacob Mulenaers. Kort voor haar dood op 17 april 1703 zegt zij tegen haar moeder: "Ik zal jou niet langer tot last zijn". Volgens de pastoor is de reden voor deze opmerking van het kind dat haar moeder voortdurend over haar klaagde.
Leeftijd
Vaak noteert Kikken bij jong overleden kinderen de leeftijd (in jaren, maanden of dagen). Bij volwassenen doet hij dat zelden of nooit. Wij moeten daarbij in acht nemen dat de meeste inwoners zelf hun exacte leeftijd niet wisten: verjaardagen werden niet gevierd en het aanta llevensjaren niet bijgehouden. Wanneer naar de leeftijd van iemand gevraagd werd (bijv. tijdens een rechtszaak), dan was het antwoord meestal een benadering van de ouderdom, bijv. omtrent 40 jaar.
Door de grote kindersterfte was weliswaar de gemiddelde levensduur in vergelijking met tegenwoordig bijzonder laag, maar ook in de tijd van Kikken konden mensen oud of zelfs zeer oud worden. Wanneer de overledene een uitzonderlijk hoge leeftijd had bereikt, noteert Kikken dit wél. Bij de reeds lang blind zijnde Joannes Schurgers uit Honthem staat in de akte van zijn overlijden op 18 augustus 1690:
centum prope anno rum (bijna 100 jaar). Een bijna idenieke omschrijving noteert hij bij Isabella, echtgenote van Petrus Hommerix, op 8 oktober 1694 in Cadier overleden: prope centenaria (ongeveer of bijna 100 jaar). Beide keren voegt hij eraan toe: ut dicitur (zoals gezegd wordt). Vaker gebruikt hij echter woorden als senex valde (zeer oud), in extrema sua senectate (zeer hoge ouderdom), vetuia (oude vrouw) of vetulus (oude man). Bij overledenen uit Honthem komen we deze toevoegingen het vaakst tegen. Blijkbaar was het leefklimaat daar gezonder dan in Keer en Cadier.
Het oude kerkhof van Cadier
Links naast het toegangspad zijn nog twee oude, stenen grafkruisen te zien uit de zeventiende en achttiende eeuw.
De hoge, houten zwarte kruisen dateren uit de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw.
Daarna werden witte, houten kruisen gebruikt.
Na de bouw van de nieuwe kerk en de aanleg van het huidige kerkhof is gekozen voor een
'moderne' variant van de kruisen uit de tijd van pastoor Kikken.
Doodsoorzaak
De medische kennis in de tijd van het pastoraat van Kikken stond nog op een laag pitje. De 'geleerde doctoren' vonden de chirurgie nauwelijks of geen fatsoenlijk handwerk. Dat 'handwerk' werd aanvankelijk door barbiers gedaan. De ongeletterde leerling begon zijn opleiding in de heelkunde in de scheerwinkel van zijn meester. Door te kijken naar de verrichtingen van zijn baas en door zelfstudie maakte hij zich het 'vak' eigen. Het chirurgisch handelen beperkte zich tot het midden van de negentiende eeuw tot allerlei kleine ingrepen. Naast het behandelen van wonden behoorde tot het werk van de barbierchirurgijns o.a. ook het aderlaten (het afnemen van bloed bij met name hoge koorts), het opensnijden van abcessen, het verwijderen van huidgezwellen, het zetten van gebroken ledematen of het via een slang in de aars inbrengen van een in water opgelost medicijn.
Het zetten van een gebroken bovenarm
(gravure uit de zestiende eeuw)
Kikken vermeldt bij de inschrijving niet zelden de oorzaak van het overlijden. De epidemische ziekte dysenterie wordt door hem het meest genoemd, maar ook waterzucht, geelzucht, tering (tuberculose) en de pokken worden als boosdoener aangewezen. Bij een plotseling overlijden spreekt hij soms van een beroerte (hersenattaque). Waarschijnlijk werd een hartstilstand in die tijd door onvoldoende kennis (van de pastoor?) ook als een beroerte aangemerkt. Wij komen deze doodsoorzaak in zijn notities namelijk niet tegen.
Zo zou bijvoorbeeld Wilhelmus Lemmens aan de gevolgen van een hartaanval gestorven kunnen zijn. Op 6 april 1724 werd Wilhelmus, weduwnaar van Cornelia Frederix, dood naast zijn ladder gevonden in de Bornedel (nu Boenderdel). Hij had een wilg gesnoeid en was op weg terug naar zijn woning, toen hij door de dood overvallen werd.
Kikken zegt verder nog over hem dat hij een bescheiden en devote man was die vaak in de kerk aanwezig was.
Andere keren is zijn omschrijving van de doodsoorzaak minder precies of algemener. Hij beperkt zich dan tot opmerkingen als bijvoorbeeld 'plotseling', 'na een slopende ziekte', 'aan de gevolgen van de hete koorts' of 'na een lang ziekbed'.
1. Overlijdens in het kraambed
Hoewel het sterven in het algemeen een droevige gebeurtenis is, werden en worden sommige sterfgevallen als bijzonder tragisch beschouwd. Daar is met name sprake van, wanneer een moeder tijdens de bevalling of kort erna in het kraambed overlijdt. Door de beperkte hygiëne en de gebrekkige medische kennis overleden nog veel moeders (met hun geboren of ongeboren kind) in het kraambed. In de volksmond werd gezegd dat een overleden kraamvrouw rechtstreeks naar de hemel ging, omdat zij 'in pijnen en smarten' gestorven was.
In de vorige bijdrage is reeds een aantal voorbeelden aangehaald.
2. Verdrinkingen
Henricus Aerts, lijdend aan de 'hete' koorts, rende op 2 december 1694 in verwarde toestand zijn woning te Cadier uit en sprong in een waterpoel. Hij verdween tot aan zijn kruin in de poel, waar hij in de modder vast kwam te zitten. Een buurman slaagde er weliswaar nog in hem aan zijn haren uit het water te trekken, maar kort daarop overleed hij. Henricus, gehuwd met Elisabeth de Bie en vader van nog jonge kinderen, was volgens de pastoor zeer toegewijd aan Maria en vastte getrouw elke zaterdag.
De driejarige Maria Spronck, een dochtertje van Petrus Spronck en Maria Schillings, verdronk op 24 juni 1713 in een poel bij de woning van Lambertus Thijssen in Cadier.
In de vorige bijdrage hebben wij verteld over Matthias Wijsen die na een drinkgelag dood aangetroffen werd in een poel bij Custersheuffke.
3. Doodslag en moord
Henricus Schijpers werd op 19 augustus 1694 op straat in Bemelen bij het bos met een zwaard doorboord. Men droeg hem de herberg binnen, waar hij luid om een priester riep om te biechten. Toen pastoor Kikken arriveerde, was hij reeds overleden. Henricus was een landlenger (handlenger?) in dienst van de Hollanders. Pastoor Kikken gebruikt bij hoge uitzondering hier tussen de Latijnse woorden een Nederlands woord. Welk beroep hij met landlenger (handlanger?) bedoelt, is niet duidelijk. Mogelijk was Henricus ingehuurd door het Hollandse leger om hand- en spandiensten te verrichten.
... met een zwaard doorboord...
Petrus Schurgers uit Honthem was tijdens een ruzie met stokken op zijn hoofd geslagen en overleed aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen op 27 september 1716.
Van een ordinaire roofmoord is sprake bij Godefridus Wordmar. De op doorreis zijnde Godefridus had met vrouw en twee kinderen wat gedronken in de herberg bij het bos in Bemelen. Zijn latere moordenaar zag, toen Godefridus het gelag betaalde, de gevulde geldbuidel. Dat zou de bescheiden, vrome en rechtschapen Godefridus met de dood moeten bekopen. De geroepen pastoor trof hem ernstig 'doorstoken' aan. Korte tijd later overleed hij. De schuldige was voortvluchtig.
4. Ongevallen
Het zal geen verrassing zijn, wanneer wij de meeste door Kikken beschreven dodelijke ongevallen kunnen plaatsen in de categorie 'bedrijfsongevallen'. Een aantal voorbeelden:
De 42-jarige Maria Rondags uit Keer, in 1676 gehuwd met Ernestus Bessems, overleed op 26 november 1698. Acht dagen eerder had een kalf (stier?) met een hoorn haar buik 'opengescheurd'.
De reeds bejaarde Matthias Muesens overleed op 26 augustus 1698 zonder nog bediend te kunnen worden door een val van de ladder in de graanschuur. Bij het overlijden van zijn echtgenote Elisabeth Aussems in 1676 noteert de pastoor dat deze vrome vrouw reeds enige tijd doofstom was.
Ook gerechtsbode Henricus Mo(o)rs alias Murers uit Cadier, getrouwd met Christina van Reij, overleed aan de gevolgen van een val in de graanschuur op 21 juli 1713.
Op 12 januari 1703 was de 37-jarige Joannes Houben van Keer met een metgezel in de Heerderberg bezig met het uitkappen van mergelblokken. Vermoedelijk door een instorting werd hij onder het gesteente bedolven en dodelijk verwond. Zijn vrouw Monica (Nijn) Theelen bleef met enkele jonge kinderen alleen achter.
N.B. De Heerderberggroeve, waarvan de hoofdingang ligt achter het dierenpark bij Huize St. Joseph, is met grote waarschijnlijkheid de oudste groeve op het huidige grondgebied van Cadier en Keer. De oudst bekende vermelding van exploitatie van mergel dateert uit 1590, maar de groeve was toen al minstens een aantal decennia in gebruik.
Willem van der Linden, paardenknecht bij Henricus Sleijpen op de Gasthuishof, viel op de berg de Boddecamer van zijn wagen en raakte ernstig gekwetst door de klap van zijn hoofd op de grond. Zes dagen later, op 23 januari 1715, bezweek hij aan de verwondingen.
Joannes de Bije van Honthem, gehuwd met Margaretha Lemmens, kreeg een pot met kokend water over zich heen en stierf acht dagen later op 25 april 1715.
Ook de net één jaar oud geworden Joannes, een zoontje van gerechtsbode Paulus Janssen en Anna Crommen uit Cadier, stierf aan de opgelopen brandwonden na een val in een vuur (30 maart 1718).
(wordt vervolgd)