Een oud gebruik na de geboorte
De oetgaank (kerkgang)
door Jo Purnot
Veel gewoonten, vooral die met het geloofsleven te maken hebben, zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw in onbruik geraakt of door de Kerk afgeschaft. Zo ook de oetgaank van de moeder na de geboorte van haar kind. In het Nederlands werd deze rite “de kerkgang” genoemd.
Gebruiken rond geboorte en doop
Aan gebruiken rond geboorte en doop hebben we in eerdere artikelen al uitgebreid aandacht besteed (Keerder Kroniek jrg 1, blz. 16 – 24). Vrouwen die groet ginge (in verwachting waren) konden rekenen op bijzondere aandacht van gezinsleden, familie en buren. Zij moesten zich strikt houden aan een aantal regels, waaronder enkele waarvoor we nu alleen nog de schouders ophalen. Zo moest de zwangere vrouw alert zijn dat ze niet plotseling geconfronteerd werd met mensen die een lichamelijk gebrek hadden. Zij liep daar desnoods een straat voor om. Een van onze vrouwelijke zegspersonen vertelde ons dat zij, toen ze jaren geleden met een aantal dorpsgenoten naar de film de klokkenluider van de Notre Dame was gaan kijken, meer naar de grond dan naar het filmdoek had gekeken: ze durfde tijdens haar zwangerschap de confrontatie met de gebochelde hoofdpersoon niet aan. Ook degenen die ervan beticht werden dat ze ’n koeje doum hadden, dus van wie men geloofde dat ze konden heksen, werden gemeden. Zelfs op de foto goeën (gefotografeerd worden) was voor zwangere vrouwen uit den boze. Bij familiefoto’s van vóór de Tweede Wereldoorlog mis je daarom die vrouwen vaak.
De oorzaak van dit bijgeloof lag dikwijls in een gebrekkige of helemaal geen voorlichting. Vrouwen wisten nauwelijks wat met hun lichaam gebeurde als ze zwanger waren. Zo riep de grootmoeder van een van onze zegslieden toen zij hoorde dat een tweeling was geboren: Foj!, wat ‘n sjmierlep, zo get daet m’n toch neet. (Foei!, die smeerlappen, zo iets doet men toch niet). Ook de vrouw die begin vorige eeuw bij de komst van haar eerste baby hardnekkig weigerde, ondanks het dringend verzoek van de wijsvrow (vroedvrouw), haar directoire uit te trekken, wist blijkbaar nog niet wat haar te wachten stond.
Ook in Keer een ‘babyboom’. Zuigelingenbureau 1951/1952.
Zittend vlnr. Mevr. Gilissen-Dreezens, mevr. Huntjens-Lahaije, mevr. Lemmens-Ackermans en mevr. Brouwers-Daemen.
Staand vlnr. Mevr. Broers-Janssen, mevr. Beckers-Dols, zuster Peeters, Anna Mingels met haar zusje Els op de arm, mevr. Heijnens-Essers, mevr. Bessems-Ackermans en mevr. Aarts-Narinx.
Invloed van het geloofsleven
Zo gauw als een vrouw wist dat ze in verwachting was, nam zij zich voor om de toekomstige boreling te laten dopen, het zogenaamde ‘doopsel van begeerte’. Was ze een maand of drie in verwachting, dan werden de beide peetouders gevraagd. Overigens ging dat volgens een bepaald patroon. Het eerst waren de nog in leven zijnde grootouders aan de beurt en daarna de broers en zusters van de ouders. Familieleden met een slordige levenswandel werden overgeslagen; het kind kon immers naar zijn peetoom of peettante aarden. Natuurlijk kreeg het kindje de naam van een van de peetouders. Zo bleven generaties lang in een familie dezelfde voornamen in zwang.
De baby moest men binnen twee dagen na de geboorte laten dopen. De reden hiervoor was de hoge kindersterfte. Een ongedoopt kindje kwam bij overlijden niet in de hemel, maar in het voorgeborchte terecht. Ook mocht het niet in gewijde aarde begraven worden. Voor deze ongedoopten reserveerde men een speciaal plekje aan de rand van het kerkhof, waar ook vreemdelingen en zelfmoordenaars hun laatste rustplaats vonden. Overigens was de wijsvrow (vroedvrouw) alert; vermoedde zij dat het kindje de gang naar de kerk niet zou halen, dan paste ze de nooddoop toe; in de volksmond: de gieduep
Het kraambed
De moeder moest minstens negen dagen het bed houden, de tiende dag mocht zij er weer uit. De kinderen kregen te horen dat mam door de ooievaar in een been was gebeten en dus voorlopig niet kon lopen. Vooral voor moeders die geen zware bevalling achter de rug hadden, waren die kraambeddagen net vakantie. Ze kregen de tijd om aan te sterken. Ook de kraamvisite droeg daartoe bij, want gangbare geschenken waren eieren, die een voor een in krantenpapier waren ingepakt, en pleegzuster bloedwijn.
Bevallen was vroeger een risicovolle onderneming. Geregeld komen wij in de overlijdensregisters vrouwen tegen die in het kraambed overleden waren. De zogenaamde kraamvrouwenkoorts kreeg door gebrek aan hygiëne geregeld een kans slachtoffers te maken.
Limburger Koerier, 28 aug. 1888 Te Heer en Cadier en Keer zijn in den jongsten |
De oetgaank
De moeder was niet in de gelegenheid om bij het doopsel van het kind aanwezig te zijn. Zij lag immers in bed. Ook als ze het kraambed uit mocht, was het niet toegestaan om de straat op te gaan, voordat ze haar oetgaank (kerkgang) had gedaan. Nog erger, de kaansjel (dakgoot) was de denkbeeldige grens, verder mocht ze niet komen. En, de sociale controle door buurvrouwen en familieleden was zo groot dat zij zich wel aan de gangbare regels moest houden. Daarom wilden de meeste vrouwen zo gauw mogelijk hun kerkgang doen.
Tijdens de oetgaank werd de moeder vaak begeleid door één of twee vrouwen. Achterin de kerk werden zij dan ontvangen door de priester. Maar we hebben ook een vrouw gesproken die alleen haar oetgaank deed. Zij vertelde dat zij daarvoor op een door-de-weekse dag de kerk inging als de kerkgangers van de ochtendmis de kerk verlaten hadden. Zij wachtte daarna in de laatste banken op de komst van de priester.
Het rituele gedeelte
De priester kwam naar de vrouw, die achter in de kerk was, toe; hij was gekleed in de albe (wit kleed) en witte stola. De vrouw knielde en werd besprenkeld met wijwater. Ook kreeg ze een brandende kaars in de hand. Vervolgens las de priester psalm 23 voor.
Hierna legde de priester het linker uiteinde van de stola in de hand van de vrouw en leidde hij haar al biddend richting altaar. Meestal het O.L.Vrouwe-altaar. Daar knielde de vrouw opnieuw en bad een dankgebed. Nadat de priester haar opnieuw kruisgewijs met wijwater besprenkeld had, was de ceremonie afgelopen. Meestal gaf de vrouw dan nog een kleine offergave.
Wat was de zin van de oetgaank
Volgens het Rituale Romanum van 1614 was de kerkgang een “vrome, lofwaardige gewoonte”. Over dit gebruik werd nogal verschillend gedacht. Veel vrouwen (vooral niet-katholieken) zetten zich vaak af tegen deze ritus, omdat zij ervan uitgingen dat de oetgaank te maken had met de (geestelijke) reiniging van de vrouw na de bevalling. Zij vonden het discriminerend dat de vrouw wel een reiniging moest ondergaan, terwijl de man buiten schot bleef. Ook zijn er mensen die verwijzen naar eenzelfde ritus bij de orthodoxe Joden. Daar is een vrouw ritueel onrein tijdens de menstruatie (zij mag dan niet koken). Ook na de bevalling is zij onrein; die periode duurt na de geboorte van een jongen een week en na de geboorte van een meisje twee weken. Lezen we echter de gebeden die de priester gebruikte er nog eens op na, dan komen we over onreinheid van de vrouw niets tegen; eerder een dankgebed. Treed binnen in de tempel Gods, aanbid den Zoon van de Heilige Maagd Maria, want Hij heeft u de kinderzege geschonken.
De doop van Gerard Vliegen in 1956.
V.l.n.r.: Johnnie Gorissen, Maria Herben, Annie Bessems-Janssen, de vroedvrouw mevr. Gommans met baby Gerard Vliegen,
Pierre Vliegen, John en Wiel Vliegen
De (zogenaamde) reinigingsritus waar vaak over gesproken wordt, kan ook een lichamelijke, in plaats van een geestelijke functie hebben. Want een West-Vlaamse pastoor schreef rond 1800:
Mijn achterdocht op dat gevaar berust op het lichtvaardig vertrouwen van vele vrouwen, die zo snel mogelijk hun kerkgang willen voltrekken, maar zij zijn mogelijk nog niet voldoende gezuiverd "a profluvio sequente partum " (van de bloedvloeiing, die op de geboorte volgt).
Ik heb met veel moeite hun haast verhinderd en ik wil niet dat zij hun kerkgang doen, vooraleer veertien dagen voorbij zijn. Toch ben ik door hen al menige keren bedrogen geweest. Ik bid mijn opvolgers hier ook op te letten, niet alleen om de genoemde onbetamelijkheid te vermijden, maar ook omwille van het doodsgevaar, waaraan sommigen zich in mijn tijd hebben blootgesteld door hun lichaam te vermoeien en te verkoelen door zo snel na de bevalling naar de kerk te komen.
Uit bovenstaande is af te leiden dat in die tijd de vrouw niet altijd negen dagen na de bevalling het bed hield en de pastoor zich niet alleen verantwoordelijk voelde voor de geestelijke, maar ook voor de lichamelijke toestand van de moeder.
Ten slotte
Wat ook de werkelijke bedoeling achter de oetgaank mag zijn geweest, in de jaren zestig raakte de oetgaank in onbruik. Wellicht dat de opvattingen van na het Tweede Vaticaanse Concilie daar debet aan waren: immers toen zijn binnen de katholieke kerk flink wat vernieuwingen en veranderingen doorgevoerd.
Een vreemd element had de kerkgang-ritus nog in zich: voor vrouwen die een onwettig kind hadden gebaard was de oetgaank taboe, zelfs nog zestig jaar geleden.
Met dank aan: Tila Schreurs-Prevoo
Geraadpleegde bron:
Keerder Kroniek jrg.1, blz. 16 - 24
Vanden Bussche, Bart: De kerkgang in Nieuwkerke (internet)