Een eeuwenoude dorpstraditie
De bronkprocessie
door Jo Purnot
De bronkkermis, en als belangrijk onderdeel daarvan de bronkprocessie, is een ieder jaar terugkerend feest. De Keerdenaren vieren dit op zondag na Sacramentsdag, dat is de tweede zondag na Pinksteren.
Processie op ’t Rooth begin jaren vijftig (voor boerdeij Speetjens)
De vier hemeldragers, leden van de Jonkheid van “ t Rooth, zijn van links naar rechts Jef Ubaghs, Jean Engelbert, Guus Gilissen en Guido Engelbert; onder de hemel pastoor Frissen en daarachter Jean Janssen.
Het artikel is in de verleden tijd geschreven, maar een aantal situaties komt, gelukkig, ook nu nog voor. Het is bedoeld om bij de hier geboren en getogen Keerdenaren herinneringen op te roepen en de nieuwkomers in ons dorp uit te leggen wat de broônk, zoals bronkkermis in Keerder dialect heet, betekent.
Voor het ontstaan van de bronktraditie moeten we ver terug, meer dan zeven eeuwen. Nog voordat de parochie Cadier zelfstandig werd (1266), was in deze streek al sprake van een bronkprocessie. Daarmee sloot men aan bij een gebruik in het prinsbisdom Luik, waar sinds 1247 het feest van het Allerheiligste Sacrament werd gevierd, onder meer met een luisterrijke processie. Cadier maakte deel uit van dit prinsbisdom.
Het met veel eerbetoon door het dorp dragen van het Allerheiligste ( een geconsacreerde hostie in de monstrans) was het wezenlijke van de bronkprocessie. In het verre verleden werd het Allerheiligste begeleid door alles wat de kerk rijk was. Beelden, relikwieën en andere kerkschatten werden meegedragen. Het kerkgebouw bleef “leeg” achter, met openstaande deuren. Hiermee is ook het woord bronk verklaard. Het betekent niets anders dan “pronk” (pronken). De parochianen pronkten met hun kerkschatten.
In het parochiearchief zijn nauwelijks gegevens over de bronkprocessie te vinden.Er liggen twee schriftjes van pastoor P.H. Durlinger (1942-1950), waarin hij mededelingen opschreef, die hij ’s zondags vanaf de kansel bekendmaakte en verder een losse opmerking over een vaandel dat gekocht was. De gegevens in het gemeentearchief blijven beperkt tot een brief uit 1877, waarin men de Officier van Justitie informeerde over processies die reeds bestonden vóór de herziening van de grondwet in 1848. De protestanten die het toen in ons land voor het zeggen hadden, hadden niet veel op met dat uiterlijk vertoon van de katholieken. Openbare godsdienstoefeningen buiten gebouwen en besloten plaatsen waren verboden. In het katholieke zuiden wilden zij alleen nog processies toestaan die vóór 1848 reeds bestonden. In de gemeentelijke opgave werd onder andere vermeld: “De groote processie is op zondag na Sacramentsdag of bij slecht weder op de volgende zondag. Daarbij wordt den draaghemel, vanen, lantaarns, flambouwen en het Allerheiligste rondgedragen en op verschillende plaatsen onderweg wordt den zegen gegeven”. Verder stond vermeld, dat de processie “door de dorpstraten, gangbare veld- en straatwegen trekt”. Volgens de opgave bleven de processiegangers het ene jaar in Cadier en Keer en trokken het andere jaar naar Honthem. Dit gehucht behoorde weliswaar bij de gemeente Gronsveld, maar was kerklelijk bij de parochie van Cadier en Keer ingedeeld.
Verder herinnert ons de Bronckweg nog aan de eeuwenoude traditie. Waar ligt de Bronckweg? Op het eind van ons dorp verandert de Dorpsstraat in de Heugemerweg. Na een paar honderd meter gaat deze weg flinke naar beneden )D’n Daal) en gaat over in Bronckweg. De Bronckweg eindigt bij de zeventiende-eeuwse torenmolen van Gronsveld (nu gemeente Maastricht).
Processievoorbereidingen in Honthem (19880
Op de voorgrond van links naar rechts: Peter Houben, Jean van Wissen en Sjef van Wissen.
Het feit dat deze weg Bronckweg heet, wijst erop dat daar vroeger de bronkprocessie kwam. Er zijn twee mogelijkheden. Mogelijkheid één: de weg is genoemd naar de bronkprocessie van Gronsveld, die van deze weg gebruik maakte. In de oprichtingsakte van de schutterij van Gronsveld, gedateerd 1619, staat dat de bronkprocessie van Gronsveld via Cadier naar Eckelrade en Rijckholt trok. Maar waarschijnlijk heeft deze route via de Daor (Dorrenweg) gelopen. Mogelijkheid twéé ligt het meest voor de hand: Keerdenaren zijn via de Bronckweg gaan “pronken” in Heugem. De kerk van Heugem was immers tot 1768 moederkerk van de kerk van Cadier.
De afstand tussen Cadier en Heugem was voor een processie toentertijd niet ongewoon: bronkprocessies legden vroeger grote afstanden af. In ’s Gravenvoeren bijvoorbeeld werd om drie uur ’s morgens de H. Mis gelezen, waarna de processie via Mesch, Libeek, Mheer, Noorbeek en Schoppem terug naar ’s Gravenvoeren trok. De processie duurde met alle zegeningen onderweg en ook nog een H. Mis in Mheer bijna acht uren. Niet elke kerkleider was gelukkig met die lange routes. Reeds in 1652 schreef bisschop Creusen van Roermond: “De processiën die uren lang duren, behoren ingekort te worden, want ze ontnemen de godsvrucht aan het volk en geven veelal aanleiding tot dronkenschap, twist en ergernis”.
Uit de aantekeningen van pastoor Durlinger weten we dat tijdens de Tweede Wereldoorlog, zeker in de laatste twee jaren, geen processie werd gehouden. De bezetter had deze “samenscholingen” verboden. In 1945 maakte de pastoor voor het eerst melding van de bronkprocessie. Hij nodigde de mannelijke leden van de Jonkheid uit na het lof op de maandagavond vóór de Bronk in de oude school te komen praten over het dragen van de vaandels en d’n Hiemel (draagbare baldakijn). In dat jaar zag het kerkelijk programma er op bronkzondag als volgt uit: Om zeven uur een H.Mis, waarin kinderen hun eerste en plechtige communie deden. Om half negen weer een plechtige hoogmis, waarna de processie naar Honthem trok. De route was Kusterssteeg, Limburgerstraat, Kerkstraat en Rijksweg tot aan Blankenberg en dan via de Allée naar Honthem. De terugweg liep via de Einderweg.
’s Middags om half drie was er een plechtig lof, waaronder de hernieuwing van de doopbelofte. Ook op bronkmaandag waren de missen als op zondag. Blijkbaar werd het Allerheiligste dat jaar onder een nieuwe hemel rondgedragen, want pastoor tekent aan: “De nieuwe draaghemel is een geschenk”.
In 1946 deden de kinderen eveneens op bronkzondag hun eerste en plechtige communie. Ouders en kinderen werden om kwart voor zeven afgehaald aan de meisjesschool. De bronkprocessie vertrok die dag om half tien naar het Missiehuis. In 1947 ging de bronkprocessie voor de eerste keer naar ’t Rooth. De vertrektijd was vastgesteld op kwart voor negen, verwachte terugkomst in de kerk om half twaalf. Volgens de aantekeningen liep de route langs de jongensschool, via de Echtersjtraot (huidige Limburgerstraat) en de Sjtaeg (Keunestraat) naar ’t Rooth. Dat gehucht maakte pas sinds 15 november 1946 deel uit van onze parochie.
Mai Essers-Pirnay versiert ter hoogte van café Op ’t Indsje de route van de processie met bloemenstrooisel
Tot die tijd deed de processie van Margraten ’t Rooth regelmatig aan. De Riêstepiekersj, zoals de Margratenaren in ons dorp worden genoemd, zullen er niet rouwig om geweest zijn, dat ze er niet meer naar toe hoefden. De weg vanuit Margraten naar ’t Rooth liet, zeker na een regenbui, nogal te wensen over. Overigens kerkten de meeste Roothenaren al in Keer en kwam hun collectegeld toch al niet in Margraten terecht, waar het eigenlijk thuishoorde.
Als de processie van Keer naar ’t Rooth trok, namen de Roothenaren aan de put bij de Roêze Kojle (Rozen Kuil) d’n Hiemel over van de Keerdenaren. De burgemeesters van Margraten en van Cadier en Keer wisselden hun ambtsketen bij het passeren van de gemeentegrens boven aan de berg. Eén van onze oudere kringleden vertelt nu nog met veel enthousiasme over dat “zalig” gevoel, dat zich van hem meester maakte, wanneer hij met het zangkoor, al zingend Lauda Sion, door de holle weg naar boven naar ’t Rooth trok.
Voorbereiding
Dat de broônk op komst was, merkte men al dagen tevoren in het dorp. De straten en de (land)wegen die in de processieroute waren opgenomen, kregen van gemeentewege een goede beurt. De dorpelingen zouden het de kantonnier kwalijk nemen wanneer deze wegen niet in orde waren. Overal sjouwde men met ladders, witkwasten aan een lange steel en zwarte teer om de gevels aan de straatkant op te knappen. Ook de ramen, deuren en poorten werden opnieuw in de verf gezet. De hagen werden geknipt, het gras en onkruid tussen stoepstenen weggekrabd. De straat en göt (goot) voor het huis kregen een grote beurt met lûter (waswater) of met mèswater (gier). De vlaggenpaaltjes werden van de zolder gehaald en opgeschilderd, vaak met dezelfde kleur als die van de boerderijpoort. Toen vanaf begin jaren zeventig ons dorp flink uitbreidde en nieuwe straten in de processieroute werden opgenomen, maakten de bewoners samen paaltjes en vaantjes, zodat de hele straat dezelfde aanblik bood. De kinderen trokken het veld in om strooisel te plukken, vooral veel blauwe korenbloemen, rode klap- en pioenrozen, witte margrieten en vlier. Iedere huisvrouw zorgde dat ze een flinke mândel (mand) bloemenstrooisel in huis had om over de loopweg van het Allerheiligste uit te strooien. Dat strooien gebeurde pas als de processie in aantocht was.
Bronkzondag
Op Bronkzondag was iedereen vroeg uit de veren, want de vlaggenpaaltjes moesten de grond in. Hieraan werden de vaantjes met vaak prachtige religieuze symbolen opgehangen. Langs de straten plantte men grote dennentakken of ander groen. Honderden meters slingers werden opgehangen. Men maakte grote tekeningen op straat of legde tapijten van bloemen en mergel aan, ware kunstwerken. De voorbereidingen op de bronkprocessie had als neveneffect, dat het gevoel van samenhorigheid een behoorlijke impuls kreeg. In de zogenaamde nieuwe buurten gingen mensen, die van elkaar nauwelijks wisten dat ze in dezelfde straat woonden, samen aan het werk om van hún straat iets moois te maken, uitzonderingen daargelaten. De buurtschappen ’t Rooth en Honthem deden extra hun best. Zij wilden in geen geval onderdoen voor de Keerdenaren. Op bronkzondag wandelend langs de processieroute is het mogelijk per straat of buurt het gemeenschapsgevoel van de bewoners te meten.
Het maagdenkoor onder leiding van Wöm Aarts bij een rustaltaar aan de Rijksweg in de jaren vijftig.
In zowel Keer, Honthem en ’t Rooth plaatste de Jonkheid grote erebogen. Enige jaren geleden zijn nog nieuwe erebogen gemaakt, zoals bijvoorbeeld in de Julianastraat. Bekend van vroeger is de zogenaamde “Tossingboog”, een schitterende ereboog die in de buurt van de kerk stond. Ook maakte toentertijd Pie van Sjang va Kläöske (Bisscheroux) een ereboog voor de Jonkheid. Waarschijnlijk liggen ze nog ergens doelloos op een schuurzolder.
In veel woningen stonden achter de vensters een H. Hart- of Mariabeeld. Degenen, die het nog sjieker wilden doen, plaatsen in de deuropening een tafeltje met twee brandende kaarsen. Daar tussenin stond dan het beeld. Voor het tafeltje stonden aan weerskanten grote (koperen) vazen met varens. De varens haalde men meestal op Rijnsberg, waar een groot perceel met deze planten te vinden was. Een pluche gordijn op de achtergrond maakte de versiering af.
De processie in Keer is soberder dan die van Gronsveld of Eijsden. In Gronsveld is de schutterij nadrukkelijk aanwezig en in Eijsden trekken twee harmonieën en erg veel groepen mee. De opstelling ruim dertig jaar (1968) geleden in Cadier en Keer was als volgt : vaandel – schooljongens – kindsheidsvaandel – schoolmeisjes – Mariacongregatie met vaandel – vrouwen en meisjes – studenten Missiecollege – fanfare – vaandel van de H. Familie – mannen en jonge mannen – zangkoor – vaandel van het H. Sacrament - bruidjes – zusters – misdienaars – flambouwdragers en Allerheiligste – kerkbestuur en de kinderen die de doopbelofte gedaan hadden.
Vroeger werd de processie opgeluisterd door de zang van een veertigtal jongedames, die als maagdenkoor onder leiding stond van Wöm Aarts. De groep werd opgericht in de tijd van pastoor Frissen (1950-1963). De meisjes waren gekleed in een lang wit gewaad en zwaaiden tijdens het zingen met grote varens. Als Keerder meisje moest je eigenlijk als lid van het maagdenkoor in de processie hebben gelopen.
In de processie werden verscheidene grote zware vaandels meegedragen, zoals het vaandel van de H. Familie en van het Zoet Kindje Jezus. Frênske Klaosens (Claessens) droeg een van die zware vaandels. Zijn grote vlag werd door twee kleine vlaggen geflankeerd. In het archief van de Aartsbroederschap der H. Familie, opgericht in 1898, lezen we dat een van de eerste zaken die de broederschap aanschafte ’n vaan (vaandel) was. kosten: 225,35 gulden. Bijna alle verenigingen hadden toen een vlag, zoals de Jongewacht, de Katholieke Jonge Vrouwen, de Jonge Boeren, de Vriendenkring “Keer”, de Burgerwacht, de meisjes van de Kindsheid, de fanfare en de verschillende broederschappen. Vele van die vlaggen zullen zeker in de bronkprocessie zijn meegetorst. De pastoor of een assisterende geestelijke liep met het Allerheiligste onder d’n Hiêmel, die gedragen werd door de Jonkheid. Als de processie in Honthem of ’t Rooth kwam, werd deze overgenomen door de Jonkheid van die plaatsen. Meestal waren er vier dragers en vier aflossers. D’n Hiêmel dragen was een erezaak. Men was er trots op hierom gevraagd te worden.
De rustaltaren
In de processieroute was (en is nu nog) een aantal heiligehûiskes (rustaltaren) opgenomen, waar met het Allerheiligste de zegen werd (en wordt) gegeven. In ons dorp hebben op verschillende plaatsen rustaltaren gestaan. Bij Sjang en Marjan va ’t Hêsjke (Heusschen), op de hoek van de Limburgerstraat en de Hoof stond een prachtig altaar. Toen in 1954 het Missiehuis grotendeels afbrandde, werd dit altaar tijdelijk in de kapel geplaatst. Ook een bekend rustaltaar stond in de Oondersjtraot (Dorpsstraat) tegen het huis van Lâmbaer en Anna Keulen-Bessems (Dorpsstraat 38, huidige nummering). Zelfs langs de Rijksweg waar nu bloemisterij Widdershoven is gevestigd (Rijksweg 67) heeft een paar keer een rustaltaar gestaan.
Heiligehûiske bij de familie Keulen-Bessems in de Dorpsstraat
Op foto’s kunnen we zien, dat ook een altaar stond tussen de Dorpsstraat en de Heerderweg bij de woningen van de families Van de Ven, Brouwers en Daemen (huidige nummering Rijksweg 30-38). Dat de Rijksweg een tijdlang werd afgezet, deerde niemand. Natuurlijk stond er ook een rustaltaar op ’t Rooth, in Honthem, bij het Missiehuis en bij Blankenberg. Als het Allerheiligste bij een rustaltaar aankwam, stonden de moeders met hun kleine kinderen en oudere mensen die slecht ter been waren rond het altaar verzameld. Zij kwamen speciaal om de zegen te ontvangen, want zonder zegen was er voor hun geen bronk. Na aankomst bij het rustaltaar zong het zangkoor altijd het Tantum Ergo. Tijdens de zegen maakten alle aanwezigen geknield een kruisteken, de grote misdienaars zwaaiden met wierookvaten het Allerheiligste toe, hun jongere collega’s rinkelden met bellen en op veilige afstand werden de kamersj gesjoeête (met polfer vreugdeschoten gelost).
Als dan de processie weer “binnen” was, werd in de kerk het Te Deum gezongen waarna de pastoor voor de laatste keer de zegen gaf. De Keerdenaren konden er weer voor een jaar tegen! Na de plechtigheid gingen de vrouwen naar huis, terwijl de mannen zich haastten om in één van de stampvolle cafés een plaats te bemachtigen. Want ook de mannen die het gehele jaar geen café van binnen zagen, gingen na de processie een glas bier drinken. Al te veel tijd was er niet, want men moest weer op een redelijke tijd naar huis, omdat de broônk-noon (het middagmaal) wachtte. Ook al was dat op bronkzondag op riêke lùi-j’s tiêd, dus wat later dan gewoonlijk.
Spreekwoorden
Enkele spreekwoorden en gezegdes die een relatie hebben met de bronk:
Broônk is good vuur ’t pând, meh sjlech vuur ’t lând
- in de bronktijd was veel werk op het land, echter de huizen langs de processieroute kregen
voorrang
dae is oonderwieëg väöl heiligehùiskes tieënge komme
- dat zegt men tegen iemand die te diep in het glaasje gekeken heeft
dae hink miê aan de vaan, es de broônk wieërd is
- de onkosten zijn hoger dan de opbrengst
Dit artikel kwam tot stand met medewerking van Jean Janssen, Maria Geelen-Janssen, Christien Beijers-Broers, Jean Beijers, Frans Mingels en Jean Keulen.