Historie
Over contributies, foeragering en andere militaire lasten
De gevolgen van krijgsverrichtingen
door Lei Haesen †
Voor de plaatselijke bevolking braken in perioden van oorlogshande-ingen zware tijden aan, zeker wanneer legeronderdelen door Cadier en/of Keer trokken of hier ingekwartierd waren of hun kampement opgeslagen hadden. De inwoners kwamen voor extra en soms zelfs zeer zware lasten te staan.
Afpersing door rondtrekkende troepen of betaling van een contributie (een soort belasting) aan vreemde mogendheden of aan hun legerhoofden die hier (tijdelijk) de macht uitoefenden, plaatste de getroffen dorpsgemeenschap vaker voor bijna onoverkomelijke problemen.
Behalve contributie betalen moesten de dorpelingen nog heel wat meer doen voor de verschillende legers die onze omgeving met een bezoek ‘vereerden’: ze moesten haver, hooi en stro leveren, paarden met of zonder karren beschikbaar stellen, hand- en spandiensten verrichten voor de bezettende macht en ingekwartierde militairen onderhouden.
Aan de hand van een aantal voorbeelden wordt in deze bijdrage een beeld geschetst van deze lasten voor onze voorouders.
Vesting Maastricht
De ligging van Keer en Cadier in de nabijheid van de vesting Maastricht was er de oorzaak van dat de inwoners van beide dorpen veel te lijden hadden tijdens de belegeringen en insluitingen van de stad. De belegeraars foerageerden immers in de omliggende plaatsen en dorpen en dat betekende ellende voor de plaatselijke bevolking. Vaker moesten de inwoners onderduiken (vooral in mergelgroeves) of sloegen zij massaal op de vlucht naar veiliger oorden.
Soms kon het dorp zelfs in een slagveld veranderen. Dat lot trof in 1574 Bemelen, gelegen aan de toen belangrijke weg tussen Maastricht en Aken. Graaf Lodewijk van Nassau, een broer van Willem van Oranje, had hier 1200 soldaten gelegerd in een poging Maastricht in te nemen. De Spaanse bevelhebber van Maastricht trok in de nacht van 17 op 18 maart van genoemd jaar met acht compagnieën ruiters (ca. 400 man) onder bevel van Mendoca richting Bemelen. Hij werd hierbij gesteund door zijn opperbevelhebber Sanchez d’Avila met 600 man. Een uur voor zonsopgang bezetten de Spanjaarden de Keerderberg aan de kant van Bemelen tot halfweg Scharn. De verrassingsaanval, bij het krieken van de dag uitgevoerd, was volkomen. De barricaden waren snel opgeruimd, de huizen en de kerk waar de troepen van Lodewijk zich verschanst hadden, werden opengebroken en onder de troepen werd een vreselijke slachtpartij aangericht. Er sneuvelden liefst 700 Nassauers.
Spaanse soldaten roven hooi bij de arme boeren
(tekening: Jean Keulen).
Negenjarige Oorlog (1688-1697)
De Negenjarige Oorlog tussen Frankrijk en de Republiek der Nederlanden was een periode waarin de inwoners van Cadier te maken kregen met bijzonder hoge lasten. Naast de ‘normale’ belasting die ze moesten betalen aan de Heer van Cadier, moesten zij een jaarlijkse contributie (belasting) betalen, die bestemd was voor de soldij en de foeragering van de soldaten van het Franse leger.
Zowel het Franse leger als het leger van de Republiek bestond in die tijd uit huursoldaten, die tegen een bepaalde soldij in dienst traden van het leger. Ook jongemannen uit onze parochie hebben voor een militaire loopbaan gekozen. Dat weten we uit aantekeningen in de doop-, huwelijks- en overlijdensregisters van onze parochie. De pastoor schreef bij de overledene bijvoorbeeld dat hij militair was; in Franse of in Hollandse dienst.
Hubertus Houben vermoedelijk gedoopt 21 december 1665, zoon van de veldwachter Hubertus Houben en Anna Creusen uit Cadier, overleed als militair op 8 december 1693 in Brussel en werd daar ook begraven.
Bij Joannes de Clerck uit Honthem getrouwd met Cornelia Dassen wordt bij de doop van een kind in 1688 opgetekend dat hij militair is in (Hollandse) dienst.
Christiaan Lemmens uit Keer trad ook in dienst van de Hollanders. Hij overleed ongehuwd op 31 oktober 1703.
Willem Magermans uit Honthem huwde in 1698 zijn hoogzwangere Maria Solders. Hij koos vermoedelijk reeds kort na de geboorte van zijn derde kind in 1701, voor een loopbaan als militair in Franse dienst. Als zijn vrouw in 1712 overlijdt, schrijft de pastoor dat Willem al vele jaren afwezig is. Is hij gesneuveld of heeft hij elders een nieuw bestaan opgebouwd?
De contributie die moest worden betaald, werd omgeslagen naar rato van het aantal bunder land dat ieder in eigendom had. Per bunder moest 4 gulden worden betaald. In die tijd was in Cadier ongeveer 180 bunder in cultuur gebracht. Een groot deel van deze grond was overigens in eigendom van niet-inwoners, zoals kloosters en welgestelde burgers uit vooral Maastricht. Het aandeel van de inwoners van het dorp zelf in de Franse contributie bedroeg jaarlijks gemiddeld 287 gulden; ongeveer het vierde deel van de totale inkomsten aan contributie.
Uit de rekeningen van de schepenbank Cadier blijkt dat de belasting aan de Heer van Cadier voor deze bank de grootste uitgavenpost was en dat daarna het meest werd uitgegeven aan de soldaten.
Wanneer de contributie niet op tijd betaald werd, kon door de soldaten soms danig huis gehouden worden (plundering en brandstichting). Het dorp spande zich om die reden tot het uiterste in om aan plundering of erger te voorkomen. De angst voor represailles bij niet-betaling is terug te vinden in een akte van geldlening door de inwoners van Keer tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697). Zij waren gedwongen geld op te nemen “om hun totale ruïne van brandt of andersints voor te comen”. Daarom leenden op 2 januari 1693 de dorpsmeesters Jan Kicken de oude en Lambertus Thijssen van Keer, vergezeld van Hendrick de Bije, Gerard Frederix, Jan Vrancken, Peter Schillings, Peter Willems en Willem Smeets, gemachtigd door de andere ingezetenen van Cadier onder Heer (lees: Keer onder Heer!), 600 gulden tegen 5% rente. Als borg stellen zij hun “huijsen, hoven, landerijen, weijden ende erven onder Keer ende elders gelegen.....” Met dit bedrag werd de Franse contributie in Luxemburg voldaan.
Uit dit voorbeeld blijkt ook dat Keer een afzonderlijke administratieve eenheid vormde binnen de bank Heer en Keer. Over een lening in genoemd jaar door de inwoners van Heer vonden wij niets.
"Op 2 januari 1813 overleed in Middelburg uitgeput door waterzucht de 22-jarige Johannes Philippus Theunissen, soldaat in Franse dienst”.
(red.: betrokkene is in de kerk van Cadier gedoopt op 7 april 1790 onder de naam Joannes Thunissen, zoon van Willem en Catharina Spronck)
Tijdens de Negenjarige Oorlog werden bovenop de jaarlijkse contributie vaker nog extra heffingen aan de inwoners van het dorp opgelegd. Na betaling van deze heffingen bleven de inwoners van Cadier gespaard van inkwartiering of van andere militaire vorderingen en verkreeg men zogenaamd sauvegarde (bescherming) van de legeraanvoerders. In de praktijk was dit niet altijd het geval. In 1693 werd een sauvegarde verleend voor het kasteel Blankenberg, zetel van de Heer van Cadier, door Nicolaes Frederik Baron van Zobel, commandant van Maastricht. Drie soldaten werden naar het adellijke huis gestuurd om de eigendommen te beschermen. Er is nog een tweede sauvegarde bewaard gebleven, maar dat was honderd jaar later. In 1794 werd deze verleend door Frederic Josue Hertog van Saksen-Coburg.
Het gebeurde nogal eens dat inwoners van ons dorp om deze extra heffingen te kunnen betalen een geldbedrag moesten lenen, waarbij zij gezamenlijk én ieder afzonderlijk hun eigendommen verpandden.
Spaanse Successieoorlog (1702-1713)
Tijdens de Spaanse Successieoorlog was het opnieuw raak. Naast een jaarlijkse contributie (ca. 206 gulden) komen wij in de rekeningen van Cadier ook uitgaven tegen voor geleverde rantsoenen, in 1703 bijvoorbeeld voor een bedrag van ruim 286 gulden.
Wel was het toen reeds algemeen aanvaard, dat de inwoners de eigen ingekwartierde troepen verzorgden. Na afloop van de krijgshandelingen was het gebruikelijk bij de lokale gezagsdragers een schadeclaim in te dienen. Maar schade aangericht door vijandelijke legers kon of wilde de overheid niet vergoeden.
Op 8 juli 1713 moest Joannes Coninx namens de inwoners van Heer en Keer drie keer een geldlening afsluiten voor een totaal bedrag van 4800 gulden, daarvoor gemachtigd door o.a. Gilis Debije, dorpsmeester van Keer. Voor de terugbetaling verpandden de inwoners opnieuw hun roerende en onroerende goederen. Tien jaar later was van het kapitaal nog geen cent afgelost en de schuld door onbetaalde rente opgelopen tot 5750 gulden. Dat was voor de schuldeiser aanleiding om dorpsmeester Thomas Thijssen van Keer, toen deze eens in Maastricht was, te laten gijzelen op het oud-stadhuis aldaar. Door een nieuwe geldschieter te vinden werden weliswaar de financiële problemen niet opgelost, maar kon Thomas wel weer naar zijn gezin in Keer terugkeren.
Keerdenaren vluchtten met hun vee in ‘de bêrg’(mergelgroeve).
(tekening: Jean Keulen).
Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748)
Tijdens de laatste jaren van de Oostenrijkse Successieoorlog waren de plaatsen en dorpen rond Maastricht opnieuw oorlogsterrein. Hollandse, Oostenrijkse, Hannoveraanse en Engelse troepen lagen hier bijeen. De pastoor van Bemelen tekende over dit bezoek aan, dat zijn dorp en andere plaatsen rond Maastricht, waaronder waarschijnlijk ook Keer en Cadier, zeer verwoest werden.
Heer en Keer leverden in 1746-1747 14580 pond hooi, 100 bossen groenvoer en 85 bossen rogge aan o.a. het Hollandse legermagazijn. En ook nu moesten de inwoners meerdere malen karren en paarden beschikbaar stellen voor het vervoeren van allerhande zaken.
Franse troepen in 1793 in Cadier.
Eind 1792 en begin 1793 drongen Franse revolutielegers Zuid-Limburg binnen en werd Maastricht belegerd. Door de geografische ligging leden de inwoners van Keer en Cadier, als leggende op de groote route van Duitsland, veel schade en waren deze dorpen geschikt terrein voor inkwartiering en bevoorrading van de troepen.
Het is vooral deze belegering geweest die voor onze voorouders ernstige financiële nadelen met zich heeft gebracht. In de archieven zijn veel stukken over de vorderingen en andere misdragingen door de Fransen bewaard gebleven.
Op 4 september 1796 werd Egidius Braeken, echtgenoot van Anna Bessems, door een Franse militair in het veld bij ’t Rooth vermoord.
Moord en doodslag
Behalve de hierboven genoemde lasten hadden militaire operaties nog meer gevolgen voor de inwoners. Wanneer de belegeraars hun kampement opsloegen op het grondgebied van Cadier of Heer en Keer betekende dit vaak dat gemeentelijke weidegronden en hele stukken klaver werden afgemaaid, bomen gekapt, hooi en stro meegenomen en gewassen op de landerijen gestolen. Smid Hubertus Thewissen uit Keer moest dit zelfs met de dood bekopen. Hij volgde op 28 september 1672 soldaten die bezig waren wortels en rapen te stelen. Hij overleed volgens de chirurgijn door verstikking als gevolg van een woedeaanval.
Door de ligging van Bemelen aan de belangrijke doorgangsweg naar Aken en Keulen hadden de inwoners het mogelijk nog zwaarder te verduren dan die van Keer en Cadier. Zo vermeldt de pastoor in 1673 dat twee van zijn parochianen (Nicolaes Frissen en Henricus Smeets) door militairen zijn vermoord.
Doortrekkende of hier gelegerde troepen brachten vaak ziektes mee.
Vooral de gevreesde dysenterie (buikloop) eiste in onze dorpen in verschillende oorlogsperioden veel slachtoffers. De predikheer Petrus Daemen die hier in Cadier ruim een jaar de parochie Cadier onder zijn hoede had, vermeldde dat in 1676 velen aan de ziekte waren overleden. In ieder geval alleen al vijf in Honthem. Hij vermeldt erbij “… ik weet niet hoeveel anderen”. Bij Keer en Cadier schrijft hij tien overledenen en nog eens zeven kinderen (zonder namen) in. Verder noteert de waarnemende pastoor dat velen stierven van wie de namen hem onbekend zijn.
Ten slotte
Oorlogen en de daarbij behorende rondtrekkende of bezettende vreemde troepen zorgden door de eeuwen heen in onze dorpen voor armoede, besmettelijke ziekten, beperking van de godsdienstvrijheid en andere ellende. Het beeld hierboven geschetst is bij lange na niet volledig, omdat de archieven van Cadier van vóór 1600 bijna geheel verloren zijn gegaan en de archieven daarna slechts voor een deel bewaard gebleven zijn.
Bronnen en literatuur:
1. RAL: LvO, Archief schepenbank Cadier, inv. nr. 9742 en 9833
2. RAL: LvO, Archief schepenbank Heer en Keer, inv. nr. 5984
3. Gemeentearchief Margraten, inv. nr. 1423
4. Mosmuller, J.M.H.: Franse revolutielegers in Staats Overmaas 1792-1793 (in: Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, 1994)
5. Venne,van de, J.M., Geschiedenis van Heer, 1957