Veldnamen
Uitstapje naar het zuid- (oosten) van ons dorp
Honsberggröb en Kraojebösjke
door Jo Purnot
In de Keerder Kroniek heeft het onderwerp ‘veldnamen’ een vaste rubriek. In het vorige Jaarboek hebben we een ‘uitstapje’ gemaakt naar het zuidwesten van ons dorp, ’t Gruuselt en omgeving. In dit nummer gaan we naar het zuidoosten van Cadier en Keer, naar Honsberggröb en Kraojebösjke. Maar eerst willen wij nog aandacht geven aan het begrip veldnamen.
1. Het begrip veldnamen
Namen geven
Sinds menselijke wezens kunnen spreken, naar wij aannemen zo een twaalfduizend jaar geleden, geven zij namen aan personen, dieren, planten, voorwerpen en andere zaken. Naamgeving is dé manier om personen en zaken uit elkaar te houden.
Dat geldt natuurlijk ook voor dorpen, straten, boerderijen en plaatsen in het landschap. Die namen in het landschap, veldnamen (met een moeilijker woord toponiemen genoemd) zijn nodig om te kunnen aanduiden welke plek of plaats men bedoelt of waar men zich bevindt. Daarbij hadden in het verleden veldnamen nog een andere functie; ze waren nodig om bij eigendomsoverdrachten het stuk grond te identificeren dat van eigenaar veranderde. Sinds de invoering van het kadaster (1843) is dit niet meer nodig, omdat hiervoor een kadastraalnummer in combinatie met een sectienummer wordt gebruikt.
Dode en levende veldnamen
Veldnamen kunnen we grofweg in twee groepen indelen:
- Dode veldnamen. Ze worden zo genoemd omdat ze niet meer gebruikt worden en uit ons spraakgebruik zijn verdwenen. Alleen in oude archiefdocumenten komen wij ze nog tegen. Enkele voorbeelden hiervan in Keer: Belke Kamp, Heilige Geest, Achter het Biesken, Lutgersbösj. Van de eerste drie weten we precies waar ze liggen, bij de laatste is dit (nog) niet het geval.
- Levende veldnamen nemen wij nog dagelijks in de mond, maar worden vaak niet meer door iedereen als veldnaam herkend: Bakkerbösj, Keerberg, De Hoof, Papendèl, Greunerein, Wangraaf. Het zijn tegenwoordig woonbuurten of straten. Het moet gezegd dat de naamgevers zo nu en dan een beetje sjoemelen met de namen. Want de eigenlijke Papendèl ligt een stuk oostelijker, in het dal, en niet waar in de jaren tachtig de gelijknamige woonbuurt is gebouwd.
Ontstaan van veldnamen
Veldnamen zijn vaak een samenstelling van een eigennaam en een soortnaam. Klein-berg, Keere-bösj, Mette-berg, Sjiepersj-berg, Kraoje-bösjke.
Het eerste deel, de eigennaam, verwijst naar een eigenschap van het stuk grond. Het tweede deel, de soortnaam, verwijst vaak naar de landschappelijke context. De kleine berg, het bos van Keer, het bos waar de mette (geiten) gehoed werden, de berg waar de Sjieper (herder) met zijn schapen naar toe trok, het bos waar veel kraoje (roeken) te vinden zijn.
Een dialectnaam
De oorspronkelijke naam was natuurlijk altijd een dialectnaam; dat was de taal die de Keerdenaar sprak. Omdat het dialect in het verleden alleen als spreektaal gebruikt werd en er nauwelijks bruikbare spellingregels waren, zijn er nogal wat fouten gemaakt. Ook slordigheid speelde een rol. Een voorbeeld: wie inde gemeentegids van Margraten (2008/2009) het kaartje van Cadier en Keer bekijkt, komt in het noordoosten de Boldekamperslooyweg tegen. Dat moet de Boddekamersslooijweg zijn want de met keien bezaaide holle veldweg loopt langs de Boddekamer. Om zulke fouten te voorkomen wordt tegenwoordig door de gemeente aan historische verenigingen in onze gemeente advies gevraagd bij het benoemen van nieuwe straten of wijken.
Dierennamen in onze veldnamen
Binnen de veldnamen nemen de dierennamen vaak een aparte plaats in. Voorbeelden zijn: Hazebergske (Cadier), Mettenberg (Sint-Antoniusbank), Mousgröb (Keer), Kattesjtaeg (Honthem), Vossegaten (Keer), Veenkepöt (Keer), Vêrkesluuëkske (Cadier), Honsberg (Cadier) en Kraojebösjke (Cadier). De reden om een veldnaam naar een dier te noemen, kan zijn omdat er bijvoorbeeld veel vossenholen voorkomen (Vossegaten) of omdat er een grote roekenkolonie is (Kraojebösjke) of er zich veel hazen ophouden (Hazebergske). Maar het kan ook andere oorzaken hebben: Vêrkesluuëkske is een mergelgroeve en heeft haar naam te danken aan de geringe afmeting van de groeve. De naam Kattesjtaeg wil nog niet zeggen dat zich in die steeg vroeger veel katten ophielden. Het kan ook zijn dat de voorbijganger zich ’s avonds in de afgelegen steeg niet op zijn gemak voelde. De kat had in het verleden immers een ongunstige, ongure reputatie, vooral bij onze voorouders.
2. Honsberg en Kraojebösjke
Hieronder zullen we deze twee veldnamen, onder de loep nemen. We beschrijven de ligging, geven aan wanneer we de naam voor het eerst tegenkomen en doen een poging deze te verklaren.
Honsberg, Honsberggröb, Honsbergerbösjke
Honsberg ligt in het zuiden van Cadier en Keer. U komt er door bij het tunneltje aan de Groenstraat de Rijksweg over de steken en de Duustersjtaeg af te lopen. Halverwege de Duustersjtaeg houdt u links aan en loopt u door tot ‘beneden’ aan de veldweg (Gröbwieëg).
Hier even naar rechts en vervolgens naar links: de Honsberggröb.
De Honsberggröb is bijna twee kilometer lang en verbindt de Gröbwieëg met de geasfalteerde verbindingsweg van Eckelrade naar Honthem. Aan de oostkant wordt de Honsbergergröb voor een groot gedeelte begrensd door Honsberg en Honsbergbösj en aan de andere kant door landbouwgrond.
De Honsberggröb (Honsberggrub) is een typische Zuidlimburgse landweg. Op enige plaatsen is de weg iets dieper uitgehold – door stromend water – vandaar ook de naam gröb. Tijdens warme zomerdagen kan het er erg broeierig zijn. Het is dan aan te raden met afgestroopte hemdsmouwen door de gröb te lopen, want zwermen insecten kunnen de wandelaar flink overlast bezorgen.
Eeuwenlang diende de weg, althans voor een groot gedeelte, als grensweg tussen de heerlijkheid Cadier en de bank Eckelrade, die tot het graafschap Gronsveld behoorde.
Honsberggröb
De naam Honsberch of Hontsberch komen we al tegen in de oudste documenten van Cadier (1621). We kunnen dus aannemen dat de benaming nog ouder is.
Honts-berch duidt op een helling met woeste grond die niet geschikt was voor de landbouw en waar daarom alleen schapen en geiten konden grazen. De grond was dus niet veel waard. Daar kunnen twee redenen voor zijn: - ofwel de ondergrond bestaat uit steen – ofwel de helling is zo steil dat werken daarop praktisch onmogelijk is. Het woordje ‘Hont’ moet verklaard worden in dezelfde betekenis als ‘hondsweer’ (zeer slecht weer), hondenbaan (een baan die je niemand gunt). Maar ook ‘hondenwacht’ (wachtlopen, ’s nachts tussen 2 en 4 uur).
Het feit dat oorspronkelijk alleen sprake was van Hontsberg en nu van Hontsbergbösj betekent dat het landschap een metamorfose heeft doorgemaakt. Hieruit blijkt dat men er bos aangeplant heeft. Vermoedelijk is dat in de tweede helft van de 18de eeuw gebeurd.
De eigenaar van Hontsbergbösj was in 1843 Pichot de Plessis, eigenaar van kasteel Balnkenberg. Het bos diende als hakhout. Meestal werd een keer per jaar een groot deel van het hout publiekelijk verkocht. De verkoop vond plaats in een café, op een dag dat niet gewerkt werd, bijvoorbeeld kermis- of carnavalsdinsdag.
Kraojebösj
Helemaal aan het eind van de Honsberggröb op een van de uiterste punten van Cadier en Keer ligt Kraojebösj(ke). Het bosperceel wordt aan de zuidkant begrensd door de Valkenburgerweg. Deze veldweg verbond het oude stadje Dalhem (bij Visé) met Valkenburg. De weg komt van Herkenrade en wordt op een kaart uit de achttiende eeuw Judenweg genoemd, een indicatie dat het hier om een handelsweg ging. Joden mochten immers vóór 1800 in veel plaatsen geen grond of huizen bezitten. Zij waren daarom gedwongen met handel hun kost te verdienen.
De naam Kraojebösj duidde op de aanwezigheid van een roekenkolonie. Roeken leven immers in kolonies, in nesten die dicht bij elkaar in een aantal bomentoppen worden gebouwd; deze kolonies kunnen zeer groot worden.
In het Keers dialect wordt geen verschil gemaakt tussen een ‘roek’ en een ‘zwarte kraai’: beide worden kraoj geboemd.
Als kraoje (roeken) jongen hebben, kunnen ze erg agressief zijn. De schrijver van dit artikel is in de jaren zeventig eens bij Kraojebösj door een roek aangevallen toen hij daar met zijn dochtertje wandelde. Alleen stenengooiend kon hij het dier uit de buurt houden. Ook buizerds en andere roofvogels worden door de roeken met veel machtsvertoon aangevallen als ze in de buurt van hun broedplaats komen.
Kraojebösj was eveneens eigendom van Pichot de Plessis, bewoner van kasteel Blankenberg.
Enkele decennia geleden is het merendeel van de toen aanwezige hoge bomen gekapt. De roeken moetsen een andere nest- en slaapplaats gaan zoeken. Tegenwoordig komen we er nog enkele nesten tegen van de in veel kleinere groepen levende kraaien.
Het wegkruis onder Kraojebösjke aan de verbindingsweg tussen Eckelrade en Honthem.
De tekst op het kruis luidt:” Rust hier uit in de schaduw van het Kruis”
Ten slotte
Cadier en Keer telt ruim dertig veldnamen waar het woordje berg, bösj en dèl in voorkomen. Niet vreemd want ons landschap wordt bepaald door hellingen en dalen. Tevens wordt Keer aan drie zijden begrensd door bos.
Het loont de moeite om deze prachtige omgeving met ‘berg’, bösj en dèlle te verkennen. Daarbij kunt u zich tegenwoordig voorbereiden met behulp van Google Earth, dat een goed beeld vanuit de lucht geeft van de schoonheid van onze omgeving.