Enkele facetten uit het Rijke Roomse Leven door Jo Purnot
Veel oudere lezers kunnen zich de tijd van vóór het Vaticaans Concilie (1962-1965) nog herinneren. Over die tijd gaat dit artikel. Het artikel is in de verleden tijd geschreven omdat het gaat over facetten van het katholieke geloof van vijftig jaar en langer geleden, maar dat wil niet zeggen dat de behandelde onderwerpen nu niet meer voor de Kerk en haar gelovigen gelden. Voor de ene lezer zal het derhalve een stukje nostalgie zijn of kennismaking met wat tot nu toe onbekend was, terwijl voor de andere het zaken zijn die nu nog zo gevoeld en beleefd worden. Hoe het ook zij, het artikel is geschreven met respect voor de manier waarop de dorpelingen hun geloof beleden en respect voor degenen die daaraan leiding gaven.
Het katholieke geloof De bevolking van Cadier en Keer, Honthem en 't Rooth heeft vanaf haar ontstaan - naar we aannemen in de elfde en twaalfde eeuw - tot begin jaren zestig van de vorige eeuw, louter bestaan uit rooms-katholieken. Ondanks het feit dat de parochiekerk van Cadier een aantal eeuwen terug, door de protestantse Hollanders en de anti-godsdienstige Franse overheersers, een paar keer gesloten werd en de parochieherders hun heil elders moesten zoeken, bleven de inwoners hun katholieke geloof trouw. Door de jeugd werd midden vorige eeuw nog een andersgelovige als een bezienswaardigheid gezien.
De voormalige parochiekerk Een gedeelte van de oude parochiekerk, die in 1957 is afgebroken, dateerde uit de dertiende eeuw. Oorspronkelijk moet het een klein kerkje geweest zijn. Uit visitatierapporten, opgemaakt door afgezanten van de bisschop, weten we dat het kerkgebouw in de zeventiende en achttiende eeuw er heel slecht aan toe was. Geld voor restauratie was er niet, want de Hollandse bezetters hadden alle kerkelijke goederen geconfisqueerd. Daarbij was de parochiegemeenschap erg klein, alleen de inwoners van Cadier en Honthem behoorden ertoe. Zij telde tussen de 110 en 120 parochianen boven de 12 jaar. Zo een gering aantal had niet het geld om de kerk goed te onderhouden. De inwoners van Keer (noordzijde van de huidige DorpsstraatjKerkstraat en de Limburgerstraat) behoorden van 1559 tot 1804 kerkelijk bij Heer. De dorpelingen van 't Rooth behoorden bij
4
r
Margraten en maakten pas vanaf 1946 deel uit van de parochiegemeenschap van Cadier en Keer.
Tijdens de negentiende eeuw werd het oude kerkje uitgebreid en opgeknapt. Het koor, de kruisbeuk en de sacristie werden in 1836 aangebouwd. Alleen een gedeelte van de toren en het middenschip stamden toen nog uit de beginperiode. In 1905 werd het hele dak van de kerk vervangen.
In 1913 kwam er elektrisch licht en was de koster zijn extraatje van 2,50 gulden per jaar kwijt: zijn salaris om elke dag de olielampen aan te steken.
Maar midden vorige eeuw was de toestand van de kerk zo slecht dat men tot afbraak besliste. In 1957 ging de kerk tegen de grond. Alleen de toren bleef gespaard. De nieuwe kerk werd op 13 juli 1958 's middags om drie uur ingezegend.
Over de geschiedenis van de oude kerk, de afbraak en de bouw van de nieuwe kerk komen we in een volgend artikel terug.
De oude parochiekerk
5
Het geloof in het dagelijks leven Het dagelijks leven was doorweven met het geloof. Men stond er mee op en ging ermee slapen. In elke ruimte van de woning en zelfs in de stallen hing een crucifix of heiligenbeeld dat bewoners en vee moest behoeden voor onheil. Naast de deuren van de keuken, de woonkamer en van de slaapkamers hing een wijwaterbakje met een paamtekske (buxustakje).
Direct na het wakker worden werd het ochtendgebed gebeden en voor het slapen gaan het avondgebed. De moeder bad samen met de kleintjes geknield voor hun bedje. Dat begon al bij de babytjes: Daanke leve hierke, daanke leve vruiwke, daanke ingelkes zoet, dat 't kinneke (naam van het kind ....) be ware moet. Voor en na het eten werd gebeden. Wanneer een nieuw brood werd aangesneden, maakte men uit dankbaarheid met het mes een kruisteken over het brood. Het was de gewoonte bij het passeren van een kerk of een wegkruis een kruisteken te maken; de mannen namen daarbij eerbiedig hun hoofddeksel af. Schietgebedjes (Sjezus, Maaria , Sjozef) samen met een kruisteken volgden na een bliksemflits. Zelfs bij het horen van slecht nieuws slaakte men de kreet 'jummig' en sloeg men een kruisteken. In veel huisgezinnen werd elke avond op een vast tijdstip het rozenkransgebed gebeden. Iedereen die in huis was, bad mee, de kinderen zelfs op de knieën.
De pastoor De pastoor stond in de dorpshiërarchie bovenaan. Hij kende al zijn parochianen, jong en oud, van haver tot gort. Hij wist van hun lief en van hun leed. Weinig geheimen bleven hem gespaard, ook al omdat hij van velen de biechtvader en vertrouwenspersoon was. Niet alleen in de kerk was de wil van de pastoor wet, ook in het verenigingsleven had hij een flinke vinger in de pap. Elke vereniging had een geestelijk adviseur. Belangrijke beslissingen die in een vereniging genomen moesten worden, werden met hem doorgesproken.
De parochianen hadden hun herder ook nodig voor niet-kerkelijke zaken.
Bij een sollicitatie was het handig als de sollicitant een aanbevelingsbriefje van de pastoor bij zich had. Wanneer een jongen of meisje buiten het dorp verkering kreeg, informeerden de ouders bij de pastoor uit welk 'nest' de beoogde schoondochter of -zoon kwam. Zelfs jongens onder militaire dienst die een dag extra verlof wilden hebben, gingen naar de pastoor voor een aanbevelingsbriefje voor hun commandant. Pastoor Frissen (1950-
6
1963) hanteerde de regel, dat jongemannen die niet op retraite ware geweest voordat zij onder de wapenen gingen, ook niet bij hem hoefden t komen voor een verlofbewijs. En natuurlijk adviseerde de pastoor ge vraagd en ongevraagd de ouders over de opvoeding van hun kinderen. Al de pastoor op huisbezoek kwam werd hij in de gooj-kamer ontvangen e moesten de kinderen, nadat zij een kruisje op hun voorhoofd hadde ontvangen, de kamer verlaten: Kléin pötsjes höbbe groete oere.
Tijdens het huisbezoek werd, als dat nog aan de orde was, ook over d gezinsplanning gepraat. Er werd dan op gewezen datfoetele (pogingen 0lT, anders dan door onthouding, het kindertal te beperken) niet was toegestaaJ en tot de zonde van onkuisheid zou moeten worden gerekend. De pastoo hoedde over de zedelijkheid van zijn schaapjes. Toen direct na d, bevrijding hier Amerikaanse soldaten gelegerd waren, waarschuwd, pastoor Durlinger (1942-1950) op de kansel herhaaldelijk op gebiedend toon de kinderen van straat te houden, vooral de meisjes. Om contactel met onze bevrijders zoveel mogelijk te vermijden werd voor d, Amerikaanse militairen 's zondags een aparte kerkdienst gehouden. 00] probeerde pastoor Frissen het stemgedrag van zijn parochianen ti beïnvloeden. Van de kansel verkondigde hij: "Een katholiek stem katholiek, Onze lijst is lijst 1: Romme".
Het kerkbezoek De zon- en feestdagen waren echte rustdagen. Die dagen waren voo ontspanning, voor het gezin en voor familiebezoek. Alleen werkzaamhedel die geen uitstel duldden, zoals koken en het vee verzorgen, waren toege staan. Andere werkzaamheden - 'slafelijke' arbeid - waren verboden Overtreding van die regel werd als heidens betiteld. Het kon voorkomel dat in de oogsttijd bij dreigende regen het erg belangrijk was de oogst zc snel mogelijk binnen te krijgen. De betrokken boer ging dan zaterdags aar de pastoor dispensatie van zijn zondagsrust vragen. Kwamen er meel verzoeken, dan gaf de pastoor op zondag vanaf de preekstoel een generalt dispensatie, althans alleen voor het werk dat per se nodig was.
Iedereen ging op zondag minstens één keer naar de kerk. De socialt controle in een klein dorp was zo groot, dat niemand zich ongemerkt aar de zondagsplicht kon onttrekken. In de jaren vijftig waren op zondag drie lees missen en de hoogmis. 's Middags was lof met rozenkrans. Vooral VOOI de duivenmelkers, de dienstmeisjes en de huisvrouwen met kleine kinderer
7
was een vr.oege mis belangrijk. Het lof 's middags was in huisgezinnen met opgeschoten jongens vaak aanleiding tot discussies, omdat op dezelfde tijd ook gevoetbald werd. Soms vond men een compromis: in plaats van het lof 'pikte' men dan 's ochtends een mis extra mee.
Door-de-week waren om 7.00 en 8.00 uur leesmissen. Van de schoolkinderen werd verwacht, dat ze elke dag naar de kerk gingen. Op de lagere school werd dagelijks de kerkgang genoteerd. Het resultaat werd op het rapport vermeld. Voor de oorlog kregen de schoolkinderen na de mis geregeld catechismusles in de kerk. En dat ging er niet altijd zachtzinnig aan toe. Over de oorvijgen die pastoor Bosch (1920- 1942) uitdeelde, wanneer iemand zijn les niet geleerd had, wordt nu nog in het dorp verteld.
Maar enig lichamelijk geweld vond men toen pedagogisch verantwoord
De Eucharistieviering Na het Concilie is de Eucharistieviering drastisch veranderd. De celebrant stond niet meer met zijn rug naar de kerkgangers toe. De misgebeden vonden niet meer in het Latijn plaats. De pastoor preekte niet meer vanaf de kansel (praeksjtool). De hostie werd niet meer op de tong gelegd, maar aan de gelovigen uitgereikt. De communiebanken werden opgeruimd.
Men kon elk jaar plaatsen huren in de kerk. Overigens mannen en vrouwen zaten zelden naast elkaar. Men ging zelfs vaak gescheiden van elkaar naar de kerk. Voor de schoolkinderen waren voorin de kerk extra bankjes geplaatst, waar de onderwijzer streng toezicht hield.
In de nieuwe kerk werd een aparte kinderkapel ingericht, waarbij werd bepaald dat kinderen die de schoolleeftijd bereikt hadden, niet meer bij hun ouders mochten plaatsnemen.
Veel mannen en opgeschoten jongens hadden de gewoonte om achterin de kerk te blijven 'hangen', ook al waren nog voldoende zitplaatsen vrij. Dat was een doorn in het oog van veel kerkgangers. Vooral omdat velen het 'achterin' met de devotie niet zo nauw namen. Uit de rekeningen van het kerkbestuur, ten tijde van pastoor Oliviers en Stassen (1915-1920) weten wij dat veldwachter Otten zondags in de kerk optrad als ordebewaarder.
Zijn vast traktement hiervoor was 20 gulden per jaar. Voor die tijd een aardige bijverdienste, want hij moest immers toch zijn zondagsplicht vervullen. Toen de nieuwe kerk klaar was, werd het staan achter in de kerk verboden. Maar ondanks 'smeekbeden' van de pastoor bleef toch een aantal mannen volharden in hun oude gewoonte. Pastoor Berkers (1963-
8
1967) bedacht een oplossing; met de hulp van Sjef Spronck en Giem Vliegen wist hij, na veel vijven-en-zessen, Jean Beijers over te halen om als suisse (ordebewaarder in de kerk) op te treden.
Jean Beijers als suisse bij het huwelijk van Hub Mulleneers (t) en Riet Neederlants.
9
-
Jean kreeg een prachtig kostuum aangemeten en met een snaakse opmerking en zachte drang wist hij het zover te krijgen, dat de meeste mannen zich voegden naar de wensen van het kerkbestuur. Voor enkelen was de verplichting om in de banken te moeten zitten te veel van het goede en zeiden de dorpskerk (tijdelijk) vaarwel.
Mededelingen vanaf de kansel Als wij nu eens nalezen wat in de jaren vijftig zondags vanaf de preekstoel aan de kerkgangers werd meegedeeld, dan blijkt duidelijk dat in die tijd de kerk het middelpunt was van onze dorpsgemeenschap. Zo deed de pastoor kond van alle verenigingsnieuws, over gezondheidszaken (bijvoorbeeld inenten), over voorwerpen die op straat gevonden of verloren waren of wanneer er in een gezin huishoudelijke hulp gevraagd werd. Pastoor Frissen deelde zelfs op een zondagmorgen mee, dat in het zusterklooster schoonmaaksters gevraagd werden, van 8.30-17.00 uur, met een warme maaltijd, één uur rusten tussen de middag én de meisjes verdienden niet minder dan bij de Philipsfabrieken. Die laatste opmerking kwam de pastoor natuurlijk heel goed uit, want hij was er helemaal niet van gecharmeerd dat 'zijn' meisjes in een fabriek werkten, waar ze dagelijks in contact kwamen met de veel 'vrijere' stadsdames. Kortom, de preekstoel werd niet alleen gebruikt om Gods woord te verkondigen, maar ook als doorgeefluik van allerlei wereldse zaken. De collecteschaal ging tijdens de kerkdienst niet alleen rond voor kerkelijke zaken, maar ook voor de doofstommen, de blinden, de verwaarloosde kinderen, de katholieke universiteit, de katholieke kweekscholen en charitatieve instellingen.
Katholieke vorming Aan katholieke vorming werd veel tijd besteed. Zo was er het bisschoppelijk tijdschrift CREDO, waarvan de pastoor er op bleef hameren dat het in elk katholiek huisgezin op tafel moest liggen. Bij huisbezoeken vroeg hij er ook naar. Degenen die het abonnementsgeld niet konden missen, kregen het blad gratis bezorgd. Maar er was nog meer geestelijke lectuur, zoals bijvoorbeeld het Gerardusklokje. Verder werd in de jaren veertig elke zondag wel iets aan vormingswerk gedaan. Zo was er iedere eerste zondag van de maand na de hoogmis congregatie voor jongens en na het lof voor meisjes. De tweede zondag na de hoogmis was er H.Familiebijeenkomst voor jongens en na het lof voor de mannen. Op de derde
10
zondag was er na het lof H.Familie voor de vrouwen. Verder waren, met uitzondering van de zomermaanden regelmatig, bijna wekelijks, 's avonds cursussen voor opgeschoten jongens en meisjes, gescheiden natuurlijk.
Vaak werden die cursussen gegeven onder auspiciën van de Katholieke Actie. Meestal werden de bijeenkomsten van de jeugd gevolgd door avonden voor ouders. Na de oorlog werd in het gemeentehuis (tegenwoordig: Keerhoes) een ruimte ingericht als bibliotheek, waar men zondags na de Hoogmis voor 10 cent een boek kon lenen. Natuurlijk waren die boeken van te voren door de kerkelijke autoriteiten goedgekeurd.
Ook de broederschappen hadden een taak in de geestelijke vorming van hun leden. Zo waren er de broederschap van de H. Rozenkrans en de broederschap van (de gedurige aanbidding) van het Allerheiligste. Beide broederschappen werden ten tijde van pastoor Jaspars (1790-1809) opgericht. De broederschap van St. Blasius werd waarschijnlijk honderd jaar later in 1904 opgericht. Pastoor Waelbers (1889-1902) kocht toen voor f 133,48 een nieuw Blasiusbeeld.
De H. Communie ontvangen Tegenwoordig is het normaal dat iemand die een eucharistieviering bijwoont ook ter communie gaat. Vroeger was dat anders. Pastoor Frissen beklaagde zich in 1958 nog dat van de 1200 kerkgangers op een zondag maar 400 zich de moeite hadden genomen om te communiceren.
Communiceren mocht alleen als men vanaf middernacht niet gegeten of gedronken had (met uitzondering van water). Daarom was de pastoor geen voorstander van trouwen op zaterdag. Zo een bruiloft liep meestal uit tot in de nachtelijke uren en dan konden de bruiloftgangers de dag erna, op zondag dus, niet communiceren. Een andere voorwaarde was dat men vrij was van zonden (iedere vrijwillige overtreding tegen de Tien Geboden).
Het begrip zonde speelde in het geloofsleven een prominente rol. Vanaf de vroege jeugd werden de begrippen dagelijkse zonde en doodzonde er in gehamerd.
De eerste vrijdag van de maand was een speciale dag. Veel gelovigen gingen op die dag ter communie, nadat ze een paar dagen eerder hadden gebiecht. Mannen die door hun werkzaamheden deze dag niet konden vieren, deden dat op de eerste zondag van de maand.
Ook de zieken kregen op de eerste vrijdag van de maand de hostie thuis gebracht. De pastoor ging samen met een misdienaar de zieken langs. De
11
dorpsgenoten werden met een schel gewaarschuwd dat zij met het Allerheiligste onderweg waren. Mensen op straat knielden als zij voorbij gingen. De meeste misdienaars waren erop gespitst de communie te mogen rondbrengen, al was het alleen maar omdat ze dan automatisch toestemming hadden te laat in school te komen.
r
(tekening Jean Keulen)
Biechten Achter in onze dorpskerk staan nog twee prachtige eiken biechtstoelen in rococo stijl, afkomstig uit het interieur van de oude kerk. Blijkens chronogrammen dateren zij uit 1844, de timmerman was Lemmens uit Beek. Bij tijd en wijle worden zij nog weleens gebruikt, maar ondanks een 'aanprijzingscampagne' enkele jaren terug, hoort de persoonlijke biecht tegenwoordig niet meer bij de standaardgebruiken van de doorsnee parochiaan.
12
Biechtstoel uit 1844 met rococo-motieven boven de middendeur
Het belijden van de zonden in een geheim persoonlijk gesprek met een priester, het biechten dus, had twee duidelijke functies. De biechteling was vrij van zonden, dus bij een overlijden goed voorbereid op het hiernamaals.
Daarnaast luchtte het biechten ook mentaal op; de biecht beïnvloedde op een positieve manier de gemoedsrust. Misschien is dat wel de reden waarom katholieken de naam hadden wat opgewekter, frivoler door het leven te stappen dan andersdenkenden.
Minstens één keer per jaar, rond Pasen, moest elke katholiek biechten. In die periode hing tijdens de biechturen een aparte sfeer in de kerk. Het was er vrij donker, alleen wat karig daglicht scheen door de glas-in-Iood ramen naar binnen en aan de zij-altaren en achterin de kerk brandden wat kaarsen.
Doordat steeds opnieuw mensen naar binnen kwamen en naar buiten gingen, was het er rumoeriger dan normaal. Terwijl sommige biechtelingen intens met hun gewetensonderzoek bezig waren, keken anderen ongeduldig om zich heen. Zij hielden nauwgezet bij wie aan de beurt was, alert of iemand probeerde voor te dringen. Weer anderen zaten op gedempte toon elkaar nieuwtjes te vertellen. Wanneer medekerkgenoten daar last van
13
kregen, werd hen een verontwaardigde blik toe geworpen of kwam de pastoor de biechtstoel uit om de orde te herstellen. Een enkeling ging, als weer een plaatsje vrij kwam, wat dichter bij de biechtstoel zitten, om zo te proberen flarden van de gesprekken in de biechtstoel op te vangen. Uit de bewaard gebleven 'proclamanda' (mededelingen vanaf de kansel) van pastoor Frissen weten wij, dat hij zich ergerde aan het biechtgedrag van een aantal van zijn parochianen, vooral mannen. Sommigen gingen niet geknield in een kerkbank op hun beurt zitten wachten, maar bleven tegen een pilaar 'hangen', waardoor zij anderen de weg versperden. Na de biecht was het de gewoonte met de handen voor het gezicht de opgedragen penitentie te bidden. Een enkeling ging, wat zeer ongepast was, direct vanuit de biechtstoel naar buiten.
In het algemeen gingen de vrouwen in de eigen parochiekerk biechten, behalve als zij een keertje (toevallig?) in Maastricht in de buurt van de Onze Lieve Vrouwe basiliek waren. Mannen gingen vaker, anoniem, buiten de eigen parochiekerk biechten. Vooral de paters van de Koepelkerk in Wyck waren in trek. Pater Wijzeke had daar een flinke klandizie, jarenlang was hij voor velen dé biechtvader.
De schooljeugd ging één keer per maand met de hele klas biechten, meestal op de woensdag, ter voorbereiding van de eerste vrijdag van de maand.
Keuzevrijheid was er niet, biechten was verplicht. Veel kinderen hadden zo hun vast lijstje met zonden dat ze elke maand weer opnieuw opsomden. De opgedragen penitentie was daarom bijna altijd hetzelfde: drie Onzevaders, drie Weesgegroeten en een extra oefening van berouw. Voor veel kinderen was deze gelegenheid, tenminste als het onder schooltijd gebeurde, een uitje. Al maakte een enkeling zich vooraf zorgen, dat hij, eenmaal in de biechtstoel, de formules vergeten zou zijn, die bij het begin en de eind van de biecht opgezegd moesten worden.
Van iedere biechtvader, pastoor of kapelaan, was bekend wat zo de gemiddelde penitentie (boetedoening) was die hij opgaf. Vooral de opgeschoten jeugd hield bij de keuze van de biechtvader daar rekening mee. Toch kon dit tot onverwachte gebeurtenissen leiden. Zo is bekend dat drie jongemannen uit ons dorp eens bij pastoor Janssen in Scham gingen biechten. Die pastoor stond bekend om zijn soms onconventioneel gedrag.
Toen de eerste Keerdenaar uit de biechtstoel kwam, zei hij tegen zijn dorpsgenoten: "Ik moet wachten". De tweede moest dat ook. Nadat de derde Keerdenaar gebiecht had, kwam de pastoor ook de biechtstoel uit en
14
zei tegen het drietal: "Kom maar mee". Buiten de kerk duwde hij hun ieder een stuk tuingereedschap in handen en zette de verbaasde Keerdenaren aan het onkruid wieden rond de kerk. Dat was de laatste keer dat zij in Scham waren gaan biechten.
Als ik ga bieehteu
Heilige Geest, help mij om goed na te denken.
Help mij om te weten, wat ik moet zeggen.
Zoeken:
Bid ik mijn morgengebed altijd?
- Ja of nee?
En het avondgebed? - Ja of nee?
En aan tafel? - Ja of nee?
Bid ik zo maar vlug vlug? - Of goed?
Zit ik te lachen onder het bidden?
- Ja of nee?
Ben ik eerbiedig bij de Mis? Ja of nee?
Zit ik maar rond te kijken in de kerk?
- Ja of nee?
Ben ik aardig voor anderen?
- Ja of nee?
Loop ik soms iemand uit te schelden?
Ben ik soms aan het schoppen, slaan en stompen?
86
Als ik ga biechten
Ben ik jaloers? - Ja of nee?
Kan ik wat missen? - Ja of nee?
Ben ik gehoorzaam?
Moet vader of moeder alles honderd' keer zeggen?
Ben ik brutaal tegen vader en moeder?
Spreek ik altijd tegen?
Ben ik aardig voor allemaal thuis?
Of zoek ik altijd ruzie en zo ?
Heb ik op school goed mijn best gedaan?
Of ben ik lui geweest?
Luister ik goed op school?
Heb ik gejokt op school of thuis?
-Jaofnee?
Heb ik altijd netjes gespeeld?
Zoek nu uit wat je echt niet goed gedaan hebt.
En beloof O. L. Heer nu wat je nu beter zult doen.
87
Voorbereiding op de kinderbiecht
Aflaat Door de biecht waren de zonden vergeven, maar nog niet alle straf kwijtgescholden. Dit laatste kon door boetedoening of door een aflaat. Er waren twee soorten aflaten de 'gedeeltelijke' aflaat en de 'voLLe' aflaat. Een gedeeltelijke aflaat kon men verdienen door bepaalde gebeden te bidden.
Vooral op oude overlijdensprentjes vinden wij die aflaat nog terug, meestal 300 dagen. Een voLLe aflaat, een gehele kwijtschelding van straffen,
15
verdiende men door in de kerk een aflaat te bidden. Die kwijtschelding kon gelden voor het eigen zielenheil, maar ook voor het heil van de zielen in het vagevuur (plaats waar zielen van de overledenen hun zonden moeten uitboeten voordat ze tot de hemel worden toegelaten).
Vooral met Allerzielen (2 november) was het erg druk met aflaatbidders.
Dan bad men speciaal voor de overleden zielen in het vagevuur. Het was een soort ereplicht naar de overleden familieleden toe. De formule was zesmaal het onzevader, zesmaal het weesgegroet en zesmaal eer-aan-deVader. Daarna verliet men de kerk. Vervolgens ging men weer opnieuw naar binnen om het ritueel te herhalen. Iedere keer leverde dat een volleaflaat op en was voor een overleden ziel de weg naar de hemel vrijgemaakt. Er waren mensen die zeiden, dat als je bij het naar binnen en naar buiten gaan ook nog een kruisteken met wijwater maakte, het resultaat verdubbeld werd.
Bronnen:
Stadsarchief Maastricht: Parochiearchief H. Kruisverheffing: Proclamanda, inv. ms. 3 en 4.
Historische Kring: Parochiearchief nieuw: Proclamanda, inv. ms. 49-52.
Met dank aan Jean Beijers.

door Jo Purnot

 
Veel oudere lezers kunnen zich de tijd van vóór het Vaticaans Concilie (1962-1965) nog herinneren. Over die tijd gaat dit artikel. Het artikel is in de verleden tijd geschreven omdat het gaat over facetten van het katholieke geloof van vijftig jaar en langer geleden, maar dat wil niet zeggen dat de behandelde onderwerpen nu niet meer voor de Kerk en haar gelovigen gelden. Voor de ene lezer zal het derhalve een stukje nostalgie zijn of kennismaking met wat tot nu toe onbekend was, terwijl voor de andere het zaken zijn die nu nog zo gevoeld en beleefd worden. Hoe het ook zij, het artikel is geschreven met respect voor de manier waarop de dorpelingen hun geloof beleden en respect voor degenen die daaraan leiding gaven.


Het katholieke geloof
De bevolking van Cadier en Keer, Honthem en 't Rooth heeft vanaf haar ontstaan - naar we aannemen in de elfde en twaalfde eeuw - tot begin jaren zestig van de vorige eeuw, louter bestaan uit rooms-katholieken. Ondanks het feit dat de parochiekerk van Cadier een aantal eeuwen terug, door de protestantse Hollanders en de anti-godsdienstige Franse overheersers, een paar keer gesloten werd en de parochieherders hun heil elders moesten zoeken, bleven de inwoners hun katholieke geloof trouw. Door de jeugd werd midden vorige eeuw nog een andersgelovige als een bezienswaardigheid gezien.

 


De voormalige parochiekerk
Een gedeelte van de oude parochiekerk, die in 1957 is afgebroken, dateerde uit de dertiende eeuw. Oorspronkelijk moet het een klein kerkje geweest zijn. Uit visitatierapporten, opgemaakt door afgezanten van de bisschop, weten we dat het kerkgebouw in de zeventiende en achttiende eeuw er heel slecht aan toe was. Geld voor restauratie was er niet, want de Hollandse bezetters hadden alle kerkelijke goederen geconfisqueerd. Daarbij was de parochiegemeenschap erg klein, alleen de inwoners van Cadier en Honthem behoorden ertoe. Zij telde tussen de 110 en 120 parochianen boven de 12 jaar. Zo een gering aantal had niet het geld om de kerk goed te onderhouden. De inwoners van Keer (noordzijde van de huidige Dorpsstraat/Kerkstraat en de Limburgerstraat) behoorden van 1559 tot 1804 kerkelijk bij Heer. De dorpelingen van 't Rooth behoorden bij Margraten en maakten pas vanaf 1946 deel uit van de parochiegemeenschap van Cadier en Keer.

Tijdens de negentiende eeuw werd het oude kerkje uitgebreid en opgeknapt. Het koor, de kruisbeuk en de sacristie werden in 1836 aangebouwd. Alleen een gedeelte van de toren en het middenschip stamden toen nog uit de beginperiode. In 1905 werd het hele dak van de kerk vervangen. In 1913 kwam er elektrisch licht en was de koster zijn extraatje van 2,50 gulden per jaar kwijt: zijn salaris om elke dag de olielampen aan te steken.Maar midden vorige eeuw was de toestand van de kerk zo slecht dat men tot afbraak besliste. In 1957 ging de kerk tegen de grond. Alleen de toren bleef gespaard. De nieuwe kerk werd op 13 juli 1958 's middags om drie uur ingezegend.Over de geschiedenis van de oude kerk, de afbraak en de bouw van de nieuwe kerk komen we in een volgend artikel terug.

jrg6blz5
De oude parochiekerk

Het geloof in het dagelijks leven
Het dagelijks leven was doorweven met het geloof. Men stond er mee op en ging ermee slapen. In elke ruimte van de woning en zelfs in de stallen hing een crucifix of heiligenbeeld dat bewoners en vee moest behoeden voor onheil. Naast de deuren van de keuken, de woonkamer en van de slaapkamers hing een wijwaterbakje met een paamtekske (buxustakje).Direct na het wakker worden werd het ochtendgebed gebeden en voor het slapen gaan het avondgebed. De moeder bad samen met de kleintjes geknield voor hun bedje. Dat begon al bij de babytjes: Daanke leve hierke, daanke leve vruiwke, daanke ingelkes zoet, dat 't kinneke (naam van het kind ....) beware moet. Voor en na het eten werd gebeden. Wanneer een nieuw brood werd aangesneden, maakte men uit dankbaarheid met het mes een kruisteken over het brood. Het was de gewoonte bij het passeren van een kerk of een wegkruis een kruisteken te maken; de mannen namen daarbij eerbiedig hun hoofddeksel af. Schietgebedjes (Sjezus, Maaria , Sjozef) samen met een kruisteken volgden na een bliksemflits. Zelfs bij het horen van slecht nieuws slaakte men de kreet 'jummig' en sloeg men een kruisteken. In veel huisgezinnen werd elke avond op een vast tijdstip het rozenkransgebed gebeden. Iedereen die in huis was, bad mee, de kinderen zelfs op de knieën.

De pastoor
De pastoor stond in de dorpshiërarchie bovenaan. Hij kende al zijn parochianen, jong en oud, van haver tot gort. Hij wist van hun lief en van hun leed. Weinig geheimen bleven hem gespaard, ook al omdat hij van velen de biechtvader en vertrouwenspersoon was. Niet alleen in de kerk was de wil van de pastoor wet, ook in het verenigingsleven had hij een flinke vinger in de pap. Elke vereniging had een geestelijk adviseur. Belangrijke beslissingen die in een vereniging genomen moesten worden, werden met hem doorgesproken.
De parochianen hadden hun herder ook nodig voor niet-kerkelijke zaken.Bij een sollicitatie was het handig als de sollicitant een aanbevelingsbriefje van de pastoor bij zich had. Wanneer een jongen of meisje buiten het dorp verkering kreeg, informeerden de ouders bij de pastoor uit welk 'nest' de beoogde schoondochter of -zoon kwam. Zelfs jongens onder militaire dienst die een dag extra verlof wilden hebben, gingen naar de pastoor voor een aanbevelingsbriefje voor hun commandant. Pastoor Frissen (1950-1963) hanteerde de regel, dat jongemannen die niet op retraite ware geweest voordat zij onder de wapenen gingen, ook niet bij hem hoefden te komen voor een verlofbewijs. En natuurlijk adviseerde de pastoor gevraagd en ongevraagd de ouders over de opvoeding van hun kinderen. Als de pastoor op huisbezoek kwam werd hij in de gooj-kamer ontvangen en moesten de kinderen, nadat zij een kruisje op hun voorhoofd hadden ontvangen, de kamer verlaten: Kléin pötsjes höbbe groete oere.
Tijdens het huisbezoek werd, als dat nog aan de orde was, ook over de gezinsplanning gepraat. Er werd dan op gewezen dat foetele (pogingen om, anders dan door onthouding, het kindertal te beperken) niet was toegestaan en tot de zonde van onkuisheid zou moeten worden gerekend. De pastoor hoedde over de zedelijkheid van zijn schaapjes. Toen direct na de, bevrijding hier Amerikaanse soldaten gelegerd waren, waarschuwde, pastoor Durlinger (1942-1950) op de kansel herhaaldelijk op gebiedend toon de kinderen van straat te houden, vooral de meisjes. Om contacten met onze bevrijders zoveel mogelijk te vermijden werd voor de Amerikaanse militairen 's zondags een aparte kerkdienst gehouden. 0ok probeerde pastoor Frissen het stemgedrag van zijn parochianen te beïnvloeden. Van de kansel verkondigde hij: "Een katholiek stemt katholiek, Onze lijst is lijst 1: Romme".


Het kerkbezoek
De zon- en feestdagen waren echte rustdagen. Die dagen waren voor ontspanning, voor het gezin en voor familiebezoek. Alleen werkzaamheden die geen uitstel duldden, zoals koken en het vee verzorgen, waren toegestaan. Andere werkzaamheden - 'slafelijke' arbeid - waren verboden. Overtreding van die regel werd als heidens betiteld. Het kon voorkomen dat in de oogsttijd bij dreigende regen het erg belangrijk was de oogst zo snel mogelijk binnen te krijgen. De betrokken boer ging dan zaterdags naar de pastoor dispensatie van zijn zondagsrust vragen. Kwamen er meer verzoeken, dan gaf de pastoor op zondag vanaf de preekstoel een generale dispensatie, althans alleen voor het werk dat per sé nodig was .Iedereen ging op zondag minstens één keer naar de kerk. De sociale controle in een klein dorp was zo groot, dat niemand zich ongemerkt aan de zondagsplicht kon onttrekken. In de jaren vijftig waren op zondag drie leesmissen en de hoogmis. 's Middags was lof met rozenkrans. Vooral voor de duivenmelkers, de dienstmeisjes en de huisvrouwen met kleine kinderen was een vroege mis belangrijk. Het lof 's middags was in huisgezinnen met opgeschoten jongens vaak aanleiding tot discussies, omdat op dezelfde tijd ook gevoetbald werd. Soms vond men een compromis: in plaats van het lof 'pikte' men dan 's ochtends een mis extra mee.
Door-de-week waren om 7.00 en 8.00 uur leesmissen. Van de schoolkinderen werd verwacht, dat ze elke dag naar de kerk gingen. Op de lagere school werd dagelijks de kerkgang genoteerd. Het resultaat werd op het rapport vermeld. Voor de oorlog kregen de schoolkinderen na de mis geregeld catechismusles in de kerk. En dat ging er niet altijd zachtzinnig aan toe. Over de oorvijgen die pastoor Bosch (1920- 1942) uitdeelde, wanneer iemand zijn les niet geleerd had, wordt nu nog in het dorp verteld. Maar enig lichamelijk geweld vond men toen pedagogisch verantwoord.


De Eucharistieviering
Na het Concilie is de Eucharistieviering drastisch veranderd. De celebrant stond niet meer met zijn rug naar de kerkgangers toe. De misgebeden vonden niet meer in het Latijn plaats. De pastoor preekte niet meer vanaf de kansel (praeksjtool). De hostie werd niet meer op de tong gelegd, maar aan de gelovigen uitgereikt. De communiebanken werden opgeruimd. Men kon elk jaar plaatsen huren in de kerk. Overigens mannen en vrouwen zaten zelden naast elkaar. Men ging zelfs vaak gescheiden van elkaar naar de kerk. Voor de schoolkinderen waren voorin de kerk extra bankjes geplaatst, waar de onderwijzer streng toezicht hield .In de nieuwe kerk werd een aparte kinderkapel ingericht, waarbij werd bepaald dat kinderen die de schoolleeftijd bereikt hadden, niet meer bij hun ouders mochten plaatsnemen.Veel mannen en opgeschoten jongens hadden de gewoonte om achterin de kerk te blijven 'hangen', ook al waren nog voldoende zitplaatsen vrij. Dat was een doorn in het oog van veel kerkgangers. Vooral omdat velen het 'achterin' met de devotie niet zo nauw namen. Uit de rekeningen van het kerkbestuur, ten tijde van pastoor Oliviers en Stassen (1915-1920) weten wij dat veldwachter Otten zondags in de kerk optrad als ordebewaarder. Zijn vast traktement hiervoor was 20 gulden per jaar. Voor die tijd een aardige bijverdienste, want hij moest immers toch zijn zondagsplicht vervullen. Toen de nieuwe kerk klaar was, werd het staan achter in de kerk verboden. Maar ondanks 'smeekbeden' van de pastoor bleef toch een aantal mannen volharden in hun oude gewoonte. Pastoor Berkers (1963-1967) bedacht een oplossing; met de hulp van Sjef Spronck en Giem Vliegen wist hij, na veel vijven-en-zessen, Jean Beijers over te halen om als suisse (ordebewaarder in de kerk) op te treden.

jrg6blz9
Jean Beijers als suisse bij het huwelijk van Hub Mulleneers en Riet Neederlants.

Jean kreeg een prachtig kostuum aangemeten en met een snaakse opmerking en zachte drang wist hij het zover te krijgen, dat de meeste mannen zich voegden naar de wensen van het kerkbestuur. Voor enkelen was de verplichting om in de banken te moeten zitten te veel van het goede en zeiden de dorpskerk (tijdelijk) vaarwel.


Mededelingen vanaf de kansel
Als wij nu eens nalezen wat in de jaren vijftig zondags vanaf de preekstoel aan de kerkgangers werd meegedeeld, dan blijkt duidelijk dat in die tijd de kerk het middelpunt was van onze dorpsgemeenschap. Zo deed de pastoor kond van alle verenigingsnieuws, over gezondheidszaken (bijvoorbeeld inenten), over voorwerpen die op straat gevonden of verloren waren of wanneer er in een gezin huishoudelijke hulp gevraagd werd. Pastoor Frissen deelde zelfs op een zondagmorgen mee, dat in het zusterklooster schoonmaaksters gevraagd werden, van 8.30-17.00 uur, met een warme maaltijd, één uur rusten tussen de middag én de meisjes verdienden niet minder dan bij de Philipsfabrieken. Die laatste opmerking kwam de pastoor natuurlijk heel goed uit, want hij was er helemaal niet van gecharmeerd dat 'zijn' meisjes in een fabriek werkten, waar ze dagelijks in contact kwamen met de veel 'vrijere' stadsdames. Kortom, de preekstoel werd niet alleen gebruikt om Gods woord te verkondigen, maar ook als doorgeefluik van allerlei wereldse zaken. De collecteschaal ging tijdens de kerkdienst niet alleen rond voor kerkelijke zaken, maar ook voor de doofstommen, de blinden, de verwaarloosde kinderen, de katholieke universiteit, de katholieke kweekscholen en charitatieve instellingen.


Katholieke vorming
Aan katholieke vorming werd veel tijd besteed. Zo was er het bisschoppelijk tijdschrift CREDO, waarvan de pastoor er op bleef hameren dat het in elk katholiek huisgezin op tafel moest liggen. Bij huisbezoeken vroeg hij er ook naar. Degenen die het abonnementsgeld niet konden missen, kregen het blad gratis bezorgd. Maar er was nog meer geestelijke lectuur, zoals bijvoorbeeld het Gerardusklokje. Verder werd in de jaren veertig elke zondag wel iets aan vormingswerk gedaan. Zo was er iedere eerste zondag van de maand na de hoogmis congregatie voor jongens en na het lof voor meisjes. De tweede zondag na de hoogmis was er H.Familiebijeenkomst voor jongens en na het lof voor de mannen. Op de derde zondag was er na het lof H.Familie voor de vrouwen. Verder waren, met uitzondering van de zomermaanden regelmatig, bijna wekelijks, 's avonds cursussen voor opgeschoten jongens en meisjes, gescheiden natuurlijk. Vaak werden die cursussen gegeven onder auspiciën van de Katholieke Actie. Meestal werden de bijeenkomsten van de jeugd gevolgd door avonden voor ouders. Na de oorlog werd in het gemeentehuis (tegenwoordig: Keerhoes) een ruimte ingericht als bibliotheek, waar men zondags na de Hoogmis voor 10 cent een boek kon lenen. Natuurlijk waren die boeken van te voren door de kerkelijke autoriteiten goedgekeurd.Ook de broederschappen hadden een taak in de geestelijke vorming van hun leden. Zo waren er de broederschap van de H. Rozenkrans en de broederschap van (de gedurige aanbidding) van het Allerheiligste. Beide broederschappen werden ten tijde van pastoor Jaspars (1790-1809) opgericht. De broederschap van St. Blasius werd waarschijnlijk honderd jaar later in 1904 opgericht. Pastoor Waelbers (1889-1902) kocht toen voor f 133,48 een nieuw Blasiusbeeld.


De H. Communie ontvangen
Tegenwoordig is het normaal dat iemand die een eucharistieviering bijwoont ook ter communie gaat. Vroeger was dat anders. Pastoor Frissen beklaagde zich in 1958 nog dat van de 1200 kerkgangers op een zondag maar 400 zich de moeite hadden genomen om te communiceren. Communiceren mocht alleen als men vanaf middernacht niet gegeten of gedronken had (met uitzondering van water). Daarom was de pastoor geen voorstander van trouwen op zaterdag. Zo een bruiloft liep meestal uit tot in de nachtelijke uren en dan konden de bruiloftgangers de dag erna, op zondag dus, niet communiceren. Een andere voorwaarde was dat men vrij was van zonden (iedere vrijwillige overtreding tegen de Tien Geboden). Het begrip zonde speelde in het geloofsleven een prominente rol. Vanaf de vroege jeugd werden de begrippen dagelijkse zonde en doodzonde er in gehamerd. De eerste vrijdag van de maand was een speciale dag. Veel gelovigen gingen op die dag ter communie, nadat ze een paar dagen eerder hadden gebiecht. Mannen die door hun werkzaamheden deze dag niet konden vieren, deden dat op de eerste zondag van de maand. Ook de zieken kregen op de eerste vrijdag van de maand de hostie thuis gebracht. De pastoor ging samen met een misdienaar de zieken langs. De dorpsgenoten werden met een schel gewaarschuwd dat zij met het Allerheiligste onderweg waren. Mensen op straat knielden als zij voorbij gingen. De meeste misdienaars waren erop gespitst de communie te mogen rondbrengen, al was het alleen maar omdat ze dan automatisch toestemming hadden te laat in school te komen.
jrg6blz12
(tekening Jean Keulen)

 
Biechten
Achter in onze dorpskerk staan nog twee prachtige eiken biechtstoelen in rococo stijl, afkomstig uit het interieur van de oude kerk. Blijkens chronogrammen dateren zij uit 1844, de timmerman was Lemmens uit Beek. Bij tijd en wijle worden zij nog weleens gebruikt, maar ondanks een 'aanprijzingscampagne' enkele jaren terug, hoort de persoonlijke biecht tegenwoordig niet meer bij de standaardgebruiken van de doorsnee parochiaan.
jrg6blz13

Biechtstoel uit 1844 met rococo-motieven boven de middendeur

 
Het belijden van de zonden in een geheim persoonlijk gesprek met een priester, het biechten dus, had twee duidelijke functies. De biechteling was vrij van zonden, dus bij een overlijden goed voorbereid op het hiernamaals.vDaarnaast luchtte het biechten ook mentaal op; de biecht beïnvloedde op een positieve manier de gemoedsrust. Misschien is dat wel de reden waarom katholieken de naam hadden wat opgewekter, frivoler door het leven te stappen dan andersdenkenden. Minstens één keer per jaar, rond Pasen, moest elke katholiek biechten. In die periode hing tijdens de biechturen een aparte sfeer in de kerk. Het was er vrij donker, alleen wat karig daglicht scheen door de glas-in-Iood ramen naar binnen en aan de zij-altaren en achterin de kerk brandden wat kaarsen. Doordat steeds opnieuw mensen naar binnen kwamen en naar buiten gingen, was het er rumoeriger dan normaal. Terwijl sommige biechtelingen intens met hun gewetensonderzoek bezig waren, keken anderen ongeduldig om zich heen. Zij hielden nauwgezet bij wie aan de beurt was, alert of iemand probeerde voor te dringen. Weer anderen zaten op gedempte toon elkaar nieuwtjes te vertellen. Wanneer medekerkgenoten daar last van kregen, werd hen een verontwaardigde blik toe geworpen of kwam de pastoor de biechtstoel uit om de orde te herstellen. Een enkeling ging, als weer een plaatsje vrij kwam, wat dichter bij de biechtstoel zitten, om zo te proberen flarden van de gesprekken in de biechtstoel op te vangen. Uit de bewaard gebleven 'proclamanda' (mededelingen vanaf de kansel) van pastoor Frissen weten wij, dat hij zich ergerde aan het biechtgedrag van een aantal van zijn parochianen, vooral mannen. Sommigen gingen niet geknield in een kerkbank op hun beurt zitten wachten, maar bleven tegen een pilaar 'hangen', waardoor zij anderen de weg versperden. Na de biecht was het de gewoonte met de handen voor het gezicht de opgedragen penitentie te bidden. Een enkeling ging, wat zeer ongepast was, direct vanuit de biechtstoel naar buiten. In het algemeen gingen de vrouwen in de eigen parochiekerk biechten, behalve als zij een keertje (toevallig?) in Maastricht in de buurt van de Onze Lieve Vrouwe basiliek waren. Mannen gingen vaker, anoniem, buiten de eigen parochiekerk biechten. Vooral de paters van de Koepelkerk in Wyck waren in trek. Pater Wijzeke had daar een flinke klandizie, jarenlang was hij voor velen dé biechtvader.De schooljeugd ging één keer per maand met de hele klas biechten, meestal op de woensdag, ter voorbereiding van de eerste vrijdag van de maand. Keuzevrijheid was er niet, biechten was verplicht. Veel kinderen hadden zo hun vast lijstje met zonden dat ze elke maand weer opnieuw opsomden. De opgedragen penitentie was daarom bijna altijd hetzelfde: drie Onzevaders, drie Weesgegroeten en een extra oefening van berouw. Voor veel kinderen was deze gelegenheid, tenminste als het onder schooltijd gebeurde, een uitje. Al maakte een enkeling zich vooraf zorgen, dat hij, eenmaal in de biechtstoel, de formules vergeten zou zijn, die bij het begin en de eind van de biecht opgezegd moesten worden.Van iedere biechtvader, pastoor of kapelaan, was bekend wat zo de gemiddelde penitentie (boetedoening) was die hij opgaf. Vooral de opgeschoten jeugd hield bij de keuze van de biechtvader daar rekening mee. Toch kon dit tot onverwachte gebeurtenissen leiden. Zo is bekend dat drie jongemannen uit ons dorp eens bij pastoor Janssen in Scharn gingen biechten. Die pastoor stond bekend om zijn soms onconventioneel gedrag.Toen de eerste Keerdenaar uit de biechtstoel kwam, zei hij tegen zijn dorpsgenoten: "Ik moet wachten". De tweede moest dat ook. Nadat de derde Keerdenaar gebiecht had, kwam de pastoor ook de biechtstoel uit en zei tegen het drietal: "Kom maar mee". Buiten de kerk duwde hij hun ieder een stuk tuingereedschap in handen en zette de verbaasde Keerdenaren aan het onkruid wieden rond de kerk. Dat was de laatste keer dat zij in Scham waren gaan biechten.


jrg6blz15

Voorbereiding op de kinderbiecht

 
Aflaat
Door de biecht waren de zonden vergeven, maar nog niet alle straf kwijtgescholden. Dit laatste kon door boetedoening of door een aflaat. Er waren twee soorten aflaten de 'gedeeltelijke' aflaat en de 'volle' aflaat. Een gedeeltelijke aflaat kon men verdienen door bepaalde gebeden te bidden.Vooral op oude overlijdensprentjes vinden wij die aflaat nog terug, meestal 300 dagen. Een volle aflaat, een gehele kwijtschelding van straffen, verdiende men door in de kerk een aflaat te bidden. Die kwijtschelding kon gelden voor het eigen zielenheil, maar ook voor het heil van de zielen in het vagevuur (plaats waar zielen van de overledenen hun zonden moeten uitboeten voordat ze tot de hemel worden toegelaten).Vooral met Allerzielen (2 november) was het erg druk met aflaatbidders.Dan bad men speciaal voor de overleden zielen in het vagevuur. Het was een soort ereplicht naar de overleden familieleden toe. De formule was zesmaal het onzevader, zesmaal het weesgegroet en zesmaal eer-aan-de-Vader. Daarna verliet men de kerk. Vervolgens ging men weer opnieuw naar binnen om het ritueel te herhalen. Iedere keer leverde dat een volle aflaat op en was voor een overleden ziel de weg naar de hemel vrijgemaakt. Er waren mensen die zeiden, dat als je bij het naar binnen en naar buiten gaan ook nog een kruisteken met wijwater maakte, het resultaat verdubbeld werd.


Bronnen:
Stadsarchief Maastricht: Parochiearchief H. Kruisverheffing: Proclamanda, inv. ms. 3 en 4.
Historische Kring: Parochiearchief nieuw: Proclamanda, inv. ms. 49-52.
Met dank aan Jean Beijers
.

Gebruikers
5
Artikelen
2075
Artikelen bekeken hits
9790973

Today 34

Yesterday 51

Week 131

Month 172

All 188211

Currently are 9 guests and no members online

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME