Zij koos voor een leven als slotzuster
door Lei Haesen †
Op 16 november 2004 hadden wij - Pierre Lemmens, Jo Purnot en Lei Haesen - te Someren een gesprek met de toen 82-jarige zuster Lucia, geboren op 17 juni 1922 als Bertha Brouwers. We waren benieuwd naar haar levensverhaal en vooral naar de dagelijkse gang van zaken in een slotklooster vóór het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Zij had namelijk - naast de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid - ook gekozen voor een leven ‘achter slot en grendel’.
De nog zeer vitale zuster had zich op onze komst goed voorbereid en zelfs haar levensverhaal in keurig handschrift op papier gezet. Tijdens het interview kregen wij tevens antwoord op vragen die ons boeiden over allerlei niet door haar op schrift gestelde aspecten van het vroegere kloosterleven.
Bertha Brouwers, kort voor haar intrede in het klooster
Het gezin Brouwers
Vader Petrus Hubertus (Pie) Brouwers, zoon van Johannes Petrus Brouwers en Maria Barbara Spronck, werd geboren op 23 januari 1876 in Cadier en Keer. Het gezin Brouwers-Spronck verhuisde naar Graetheide/Sittard. Pie Brouwers trouwde in 1913 te Urmond met Maria Elisabeth Bours, aldaar geboren op 28 juli 1881.
Uit het huwelijk werden drie dochters geboren: Maria Isabella (Marie), Leonie en Bertha. Door de aanleg van het Julianakanaal - in 1936 voor de scheepvaart geopend - werd de boerderij van het gezin in 1933 onteigend. Pie keerde met vrouw en kinderen terug naar zijn geboorteplaats. Hier bouwde hij een nieuwe boerderij langs de Rijksweg ten zuid-oosten van de Pastoor Kikkenweg (nu Rijksweg 24). Het gezin betrok de nieuwe woning op 15 oktober 1933.
Voormalige boerderij van de familie Brouwers, nu Rijksweg 24
Van de drie dochters trouwde Maria Isabella (1919-2001) met Joseph Hubertus (Sjeuf) Lemmens, en Leonie (1920-2002) met Bèr Cobben. De jongste dochter, Bertha, koos voor het kloosterleven. Moeder Elisabeth Bours overleed op 25 mei 1955. Vader Pie Brouwers bereikte de gezegende leeftijd van ruim 97 jaar en stierf op 20 september 1973.
Jeugdjaren en intrede
De jeugdjaren van Bertha verliepen niet veel anders dan bij de meeste kinderen uit een boerengezin. Thuis was er altijd werk te doen, zoals meehelpen in het huishouden en tijdens de oogsttijd op het land.
Toen Bertha met haar ouders en zussen in Cadier en Keer kwam wonen, ging zij naar school bij de zusters in Keer beneden (het voormalige klooster van de zusters van Barmhartigheid in de Keerderberg). “Er werd degelijk onderwijs gegeven met allerlei bijvakken, o.a. Frans. Ook heb ik hier met succes de tweejarige naaicursus gevolgd en mijn diploma gehaald”, aldus de zuster.
Omdat de (oude) kerk in Cadier en Keer te klein was en de meeste plaatsen in de kerk verpacht waren, ging het gezin op zondag naar de kerk in Huize St. Joseph. Op andere dagen woonde Bertha de mis van 6.30 uur in de kerk van Keer bij. Om die redenen had Bertha weinig contact met andere Keerder meisjes die, op een enkele uitzondering na, allen de school in Keer boven bezochten (de voormalige meisjesschool tegenover de kerk). Wel is zij later met o.a. Jeanne Paulussen ongeveer een jaar leidster geweest van “de zonnekinderen”. Voor deze meisjes werden in één van de schoollokalen van de meisjesschool allerlei activiteiten georganiseerd. Op zondag ging men vaak wandelen.
De leidsters van “de zonnekinderen”:
v.l.n.r. Jeanne Paulussen, Bertha Brouwers (zuster Lucia) en Maria Heuts
Geleidelijk ontstond bij haar het verlangen te kiezen voor een leven in dienst van God. Zij was 17 jaar toen ze er voor het eerst over sprak met zuster Cecile, hoofd van de school. Tijdens het verplaatsen van de koeien, op een klaverveld op Hiereberg, vertelde zij ook haar moeder van haar wens naar het klooster te gaan. Voor haar moeder was dat een groot offer.
Zuster Cecile bracht haar in contact met pater Cor de Roy, overste van het Missiehuis. Deze begeleidde haar bij de keuze van de kloosterorde.
Op 1 oktober 1940 vertrok zij op 18-jarige leeftijd met een taxi en begeleid door haar ouders naar het klooster van de Clarissen Capucinessen aan de Maastrichterlaan te Vaals. Na een kleine plechtigheid in de kapel ging zij rond vijf uur naar het slot. De deur viel achter haar dicht en toen begon, om haar woorden te gebruiken, het grote avontuur, het begin van een grote reis.
Clarissen Capucinessen
De orde van de Clarissen werd gesticht door Clara van Assisi (ca. 1193-1253). Als jong meisje van adellijke afkomst ontvluchtte zij het ouderlijke huis om in armoede te leven. Zij ging wonen in het kleine klooster San Damiano, buiten de stadsmuren van Assisi. Onder leiding van Franciscus van Assisi stichtte zij in 1212 een kloostergemeenschap waarin de armoedebeleving sterk benadrukt werd. In latere eeuwen kende de orde verschillende groeperingen, waaronder de Clarissen Capucinessen. Het wezenlijke, de kern van het leven van deze zusters wordt als volgt omschreven: “Als contemplatieven moeten wij de angsten en het lijden van alle mensen in ons hart dragen. Het is onze taak, zoals de H. Clara leert, om helpster te zijn van God zelf en een steun voor de wankele ledematen van zijn onuitsprekelijke lichaam.”
In 1904 vestigden zich in Vaals van laatstgenoemde groepering de eerste zusters in Nederland. Het klooster had geen vaste inkomsten. Voor het dagelijkse levensonderhoud was men – behalve van incidentele schenkingen en erfenissen - afhankelijk van aalmoezen. Hiervoor zorgden de buitenzusters. Zij bedelden de dagelijkse kost voor de slotzusters bij elkaar. Tussen de buitenzusters en de slotzusters was verder geen contact. Naast de kloosterpoort was daarvoor een 'rol' aangebracht, een holle, houten cilinder die om zijn as draaide. Aan de buitenkant legde men de etenswaar of andere spullen in de rol, draaide deze een halve slag, zodat de poortzuster binnen ze er weer uit kon halen. Ook legden mensen uit de omgeving bijvoorbeeld een worst in de rol met een bepaalde intentie (om te bidden voor goed weer of voor een ziek familielid). De slotzusters mochten overigens geen vlees eten!
Honger is in het klooster niet geleden. De noodklok hoefde nooit geluid te worden. Het luiden van de noodklok zou voor de omgeving een teken zijn dat de Clarissen in nood verkeerden.
Zittend vanaf links:
Leonie Brouwers, Maria Lemmens-Brouwers met zoon Pierre, Elisabeth Bours en Bertha Brouwers (later zuster Lucia).
Staand vanaf links: Sjeuf Lemmens en Pie Brouwers, (1940)
Toch hebben de zusters in periodes van grote armoede betaald werk moeten verrichten. Die werkzaamheden bestonden o.a. uit het doen van de kerkwas voor twintig parochies, het bakken van hosties, het maken van kazuifels met toebehoren en het naaien van glasgordijnen voor een firma. Ook hebben drie zusters jarenlang ponswerk verricht voor het Computer Centrum Nederland te Heerlen.
Het kloosterleven
Het eerste jaar was een tijd van voorbereiding (het zgn. postulaat). De postulanten waren streng gescheiden van de zusters die de gelofte afgelegd hadden. Na deze proeftijd besloten de zusters of de postulante het kleed van de orde mocht ontvangen en aan haar noviciaat van opnieuw een jaar kon beginnen. Bertha werd op 23 juni 1941 gekleed. Zij was nu novice en droeg een witte sluier. Ruim een jaar later, op 2 juli 1942, legde zij de gelofte af voor drie jaar en mocht zij, als novice, een zwarte sluier dragen. Ook hierover besliste het kapittel (de gezamenlijke zusters). Wie vóór was legde een bruine boon in een kommetje, wie tegen was een witte.
Geleidelijk kreeg zij meer werk toegewezen, maar dat werk verrichtte zij altijd samen met een zuster die de eeuwige gelofte afgelegd had. Intussen bleven de lessen voor de vorming doorgaan; zij was immers nog steeds lid van het noviciaat. Eerst na het derde jaar legde zij de plechtige professie af.
In de nacht van 5 op 6 oktober 1942 brandde het klooster te Vaals af. Haar moeder deed toen nog een vergeefse poging haar over te halen naar het ouderlijke huis terug te keren. Na de brand trokken de 35 slotzusters en 7 buitenzusters van de ene plaats naar de andere en probeerden ze het kloosterleven zo stipt mogelijk te onderhouden. In 1950 werd in Wahlwiller een nieuw klooster gebouwd dat onderdak kon bieden aan 50 zusters, een aantal dat overigens nooit bereikt zou worden: het aantal roepingen begon terug te lopen. Om die reden werd de buitenkapel als mortuarium ingericht voor de overledenen van de gemeente Wittem en omgeving.
Na de eeuwige professie begon voor zuster Lucia een leven van gebed en offer en van onthechting van haar familie. Als slotzuster mocht zij het klooster niet meer verlaten. Voor een bezoek aan een arts of om te gaan stemmen werd een uitzondering gemaakt, maar bijvoorbeeld haar moeder naar haar laatste rustplaats begeleiden was niet toegestaan. Van haar overste vernam zij het bericht van het overlijden van moeder Maria Elisabeth Bours (1955). Slechts twee keer per jaar mocht zij een uurtje bezoek ontvangen. Ook het voeren van correspondentie met de naaste familie was slechts een aantal keren per jaar toegestaan (o.a. met Pasen en Kerstmis). De brieven werden daarbij eerst gelezen door de overste. Zakgeld ontving zij niet en haar erfdeel kwam toe aan de orde.
Zuster Lucia (Bertha Brouwers) anno 2004
Dagindeling
Overdag heerste in het klooster het stilzwijgen. Praten met andere zusters was niet toegestaan. Alleen tijdens het half uurtje recreatie en voor noodzakelijk werkoverleg mocht er gepraat worden. Vanaf de completen (zie hierna) was er ‘groot’ stilzwijgen tot de volgende ochtend.
In grote lijnen zag het dagprogramma er als volgt uit:
24.00 uur: metten (gedurende ca. een uur).
05.00 uur: opstaan.
05.30 uur: naar de kapel (litanie van alle heiligen en meditatie).
06.30 uur: H.Mis, waarna staande het ontbijt (droog brood met koffie).
08.00 uur: werktijd. Zuster Lucia werkte o.a. zes jaar als ziekenverzorgster, drie jaar als portierster van het slotgedeelte en verder in de linnenkamer en kleermakerij.
10.00 uur: officie (gebeden).
11.00 uur: middageten (geen vlees) en afwassen, waarna een half uur recreatie.
12.00 uur: een stil uur in eigen cel.
13.00 uur: werktijd (ook werken in de tuin).
17.00 uur: rozenkrans en meditatie (vespers).
18.00 uur: avondeten (broodmaaltijd).
19.00 uur: completen.
20.00 uur: naar bed.
Op donderdag was er cellendag. De zusters mochten dan dingen doen die ze graag deden, zoals lezen, wandelen in de tuin, borduren of een brief schrijven.
Iedere vrijdag was er schuldkapittel, een openlijke belijdenis. Men beleed voor de gehele gemeenschap zijn ‘zonden’, bijv. dat men onnodig gepraat had, een deur te hard in het slot had laten vallen of de klok niet op tijd geluid had.
Ten slotte
Na het Tweede Vaticaans Concilie werden de strenge kloosterregels geleidelijk versoepeld en kwamen de zusters weer in contact met de ‘buitenwereld’. Door de ontkerkelijking en het achterwege blijven van nieuwe roepingen daalde het aantal Clarissen. In 1979 verlieten de zusters het te grote klooster in Wahlwiller en vestigden zij zich in Mechelen. Via Huize Blankenberg (Cadier en Keer) vonden zij enkele jaren terug onderdak in Someren.