Vroegere inwoners
Een leven in dienst van God en de kinderen
Zuster Bernadette
door drs. Harry H.M. Beckers
Daar stond ze dan! Ons op te wachten toen wij uit de lift van het verzorgingstehuis stapten: Soeur Sourire (de lachende zuster) oftewel zuster Bernadette. Nog altijd even klein, ze oogde wat brozer dan vroeger met haar wandelstok en grijze haren. Maar zij was het onmiskenbaar. Zonder haar kenmerkende zusterskap maar met de voor haar zo gekende vrolijke opgewektheid. Zuster Bernadette: een herinnering voor zeer velen van ons aan hun kleuterjaren op de bewaarschool. Aan de zuster die zo mooi vertellen kon, die spannende verhalen voorlas en bij wie je kon knutselen, zingen en met andere kinderen spelen.
Het was alsof wij haar gisteren nog hadden gezien; voor ieder van ons had zij een hartelijk woordje waaruit herkenning sprak. Voor mij was het iets meer dan 40 jaar geleden dat ik haar voor het laatst gesproken had. Dat was voordat zij naar de missie in Afrika vertrok. Maar het was - voor ieder van ons - alsof zij niet weg was geweest. Nog dezelfde twinkeling in haar ogen en haar spontaniteit en vitaliteit hadden weinig geleden onder het klimmen der jaren.
.
Tijdens ons interview sprak zij honderduit en openhartig over haar leven en de bijzondere plek in haar hart die ons dorp en speciaal de kinderen van Cadier en Keer, Honthem en ‘t Rooth daarin innemen. Met haar 84 jaar is haar geest nog even helder als vroeger en lardeert zij de verhalen over haar leven met heel wat anekdotes. Tijd dus om haar levensverhaal aan het papier toe te vertrouwen.
Het gezin
Zuster Bernadette was het vierde kind in het gezin van Petrus Scheepers en Maria Vermeulen. Zij werd als Mientje Scheepers geboren op 13 december 1922 in een dorp met de naam Zesgehuchten. Haar geboortehuis was klein en maakte onderdeel uit van drie aan elkaar gebouwde huizen in het centrum van het dorp, vlakbij het gemeentehuis en de kerk. Het was een ouder huis met een enorme moestuin.
Het gehucht telde toentertijd twee straten en er woonden ongeveer 200 mensen. Zesgehuchten vormde samen met een vijftal andere gehuchten de gemeente Zesgehuchten. Zelden is voor een gemeente een toepasselijker naam bedacht! In 1921 werd Zesgehuchten bij de gemeente Geldrop gevoegd. Thans is het geboortedorp van zuster Bernadette uitgegroeid tot een dorp dat qua bebouwing en aantal inwoners goed vergelijkbaar is met ons dorp.
Kringleden van de groep’ interview’ op bezoek bij zuster Bernadette.
Vanaf links: Margriet Beetstra-Tillie, Harry Beckers, de zuster, John Heijnens en Pierre Lemmens
De nieuwgeborene kreeg de doopnamen Wilhelmina Ardina (Wilhelmina naar de grootmoeder van vaderszijde en Ardina naar de grootmoeder van moederszijde). In het gezin kreeg zij de roepnaam Mientje. Vader Scheepers was al erg vroeg wees; zijn moeder overleed in het kraambed en zijn vader op jonge leeftijd aan de Spaanse griep. Nadat vader Scheepers een eigen gezin gesticht had, bleef de Spaanse griep binnen dit gezin slachtoffers maken. Zo stierf het eerste kind met de naam Wilhelmina, het oudste zusje van de latere zuster Bernadette, pas acht maanden oud, aan deze ziekte en vader en moeder Scheepers overleefden het griepvirus ternauwernood. Mientje groeide op met twee oudere broers (de tweeling Harrie en Bert, beiden zijn inmiddels overleden).
Mientje vond het eigenlijk maar niets dat zij geen zusje had. Steeds opnieuw zeurde zij bij haar moeder om een zusje. Haar moeder gaf aan dat daarvoor heel veel zilverpapier nodig was. En ik sloeg aan het sparen; alles wat ik aan zilverpapier kon krijgen stopte ik in een doos. Wij hadden een winkel thuis en verkochten ook chocolade en andere snoep. En elke keer als er een reep of snoepje werd verkocht, vroeg ik of ik het zilverpapier mocht hebben.’s Avonds kwam de weegschaal op tafel en werd het zilverpapier gewogen, maar steeds schudde mijn moeder met haar hoofd. Er moet nog wat bij hoor, zei ze dan. Is het dan zoveel? vroeg ik. Ja hoor, was het antwoord. Ik kan er ook niets aan doen; jij wilt een meisje hebben en meisjes zijn veel duurder dan jongens! En dus moest ik nog maar even doorsparen. Maar ik heb nooit genoeg bij elkaar gekregen; het zusje is er niet gekomen!
Vader Scheepers, afkomstig uit Lieshout, was tuinder van beroep; hij teelde groenten en fruit. Moeder Scheepers, geboren in Genoenhuizen (één van de zes gehuchten), was naaister en dreef een kruideniers- en snoepwinkel. Het lag voor de hand dat Mientje regelmatig een handje toestak. Dat deed zij ook, vooral in de moestuin want daar was een groot deel van het jaar volop werk. Haar moeder was een vrouw die veel om kinderen gaf. Mede daarom had zij veel moeite met de gedwongen winkelsluiting op zondag. Als kinderen ’s-zondags voor het raam stonden om snoep of iets anders lekkers te kopen -hetgeen regelmatig gebeurde- wilde haar moeder hen namelijk niet teleurstellen. Ga maar naar het slaapkamerraam zei ze tegen de kinderen en dan liep zij - ondanks het verbod - stiekem de winkel binnen en bracht dan mee waarom de kinderen gevraagd hadden.
Het zorgen voor anderen zat Mientje al vroeg in haar bloed: als klein meisje wandelde zij graag met baby’s uit de buurt. Een leuke tijd was ook de lagere schooltijd bij de nonnen. Kennelijk vond zij die tijd zó leuk dat zij één keer doubleerde. Zij had er veel vriendinnen maar het werk in de moestuin verhinderde nog al eens dat er gespeeld kon worden. Kloosterzuster wilde zij toen al worden en zij illustreerde dat door regelmatig een grote schouderdoek om haar hoofd te winden; in haar fantasie speelde zij dan de zuster die in de kerk surveilleerde.
De roeping
De keuze voor een leven als kloosterzuster is voor Mientje geen eenvoudige geweest. Tijdens ons interview is zij bijzonder openhartig over haar worsteling die zij heeft doorgemaakt. Zij had - het was midden in de oorlog- kennis aan een heel lieve jongen. Zij stond dan ook voor de keuze tussen een leven als echtgenote en moeder en haar drang naar een leven in dienst van God. Haar moeder werd in vertrouwen genomen: als ik wist dat, als ik ging trouwen, geen kinderen zou krijgen, dan trouw ik niet! Het antwoord van haar moeder (Mientje, dat weet je niet van tevoren) bracht haar aan het twijfelen. Trouwen en geen kinderen krijgen was voor haar onmogelijk want kinderen waren toen al belangrijk in haar leven. Zij heeft toen gebeden en gebeden tot de Heer om mij in die keuze te helpen en mij in mijn roeping te bevestigen. En dat heeft de Heer ook gedaan: er was iemand die sterker aan mij trok en ik heb dat aan die jongen toen ook verteld.
Wie ook om raad werd gevraagd was zuster Gabriel, het hoofd van de lagere school in Zesgehuchten. Deze was van mening dat een kloosterleven niets voor Mientje was: jij lacht teveel voor een kloosterzuster! Willen ze dan in het klooster geen mensen die lachen?, dan ga ik niet! was haar antwoord. Gelukkig bleek de opmerking van de zuster een grapje te zijn. Ook de toenmalige, bejaarde pastoor van Zesgehuchten zag het - kennelijk na enige aarzeling - wel zitten. Toen zij haar doopbewijs bij hem ging halen, was zijn eerste reactie: Ja, ja, ja. En toen vertrouwde hij haar toe: Dat komt wel goed, hoor; de toekomst zal het uitwijzen! Maar je bent nog zo jong!
De vrienden en bekenden stonden er niet van te kijken dat Mientje naar het klooster wilde. Sommigen hadden zo iets van het is nu nog oorlog maar na de oorlog als de jongenspantalons op de wasdraad hangen dan komt ze wel terug. Mientjes moeder was daar heel nuchter onder: als ze dáár voor terugkomt dan mag ze van mij!
Haar keuze om religieuze te worden was voor haar moeder geen verrassing. Zij begreep de keuze van haar dochter volkomen omdat ook zij kloosterlinge had willen worden. Zij werd echter niet tot de congregatie toegelaten omdat zij enigszins mank liep en kennelijk was men bang dat dit gebrek wel eens hoge kosten met zich kon brengen voor medische verzorging. Mensen met een handicap kregen geen toegang tot een kloosterleven. Mientje had wel zorgen om haar moeder; wat als zij – als enige dochter – naar het klooster zou gaan? Wie zou dan voor haar ouders zorgen? Haar moeder maakte daar geen probleem van: Kind, maak je daar maar geen zorgen over; dat komt wel goed! Als jij kloosterzuster wil worden dan doe je dat toch!
Het zusterklooster in de Keerderberg
Haar vader heeft zich over haar wens om naar het klooster te gaan nooit uitgesproken. Hij was er niet op tegen maar ik vond het wel opvallend dat ik de laatste Kermis en met Oud op Nieuw uit mocht gaan: helemaal alléén! Dat was niet voor niets! Dat hij het er erg moeilijk mee had bleek wel toen zijn dochter naar het klooster in Cadier en Keer vertrok. Hij is die dag in zijn bed blijven liggen omdat het afscheid hem te zwaar viel. Zij is naar boven gegaan om afscheid te nemen. Wel zei hij: Mientje, als het je te zwaar wordt of wanneer je het niet aankunt, kom je maar naar huis. Dat is er nooit van gekomen; het is Mientje nimmer te zwaar geworden alhoewel haar jaren in Afrika gerust wel tropenjaren genoemd kunnen worden! Haar beide ouders zijn erg fier geweest op hun dochter in het klooster. Bij de professie waren zij als trotse ouders in Cadier en Keer aanwezig.
De reis naar het klooster van de Zusters van Barmhartigheid in de Keerberg was overigens niet eenvoudig. Mientje was slechts vertrouwd met de directe omgeving van haar geboortedorp. Veel gereisd werd er toentertijd niet. Een treinreis naar het klooster in Cadier en Keer was dan ook gelijk te stellen aan een wereldreis. Het wekt daarom geen verwondering dat onze aanstaande kloosterzuster niet in Maastricht maar in Heerlen terechtkwam. Van daaruit weet zij uiteindelijk toch de Keerberg te bereiken. Het zal niet alleen de voor haar vreemde treinreis zijn geweest maar ook haar verlegenheid (zij was toen 21 jaar) en de aanwezigheid van ettelijke militairen in de trein - het was oorlogstijd - die een rol zullen hebben gespeeld bij het missen van de juiste uitstapplaats.
Eenmaal geprofest heeft zuster Bernadette nooit overwogen om uit te treden. Het enige moment dat haar enigszins deed twijfelen was tijdens haar opleiding voor het diploma kleuterleidster in Ophoven. Zij reisde daarheen met de trein en op het perron ontmoette zij regelmatig een blinde jongeman, een broer van een verpleegster die evenals zij in Keer-Boven verbleef. Zij voelde toen ontzettend veel medelijden met hem die jongen was steeds zó alleen en zó hulpeloos; ik wilde iets voor hem doen. Zij sprak er met haar biechtvader over. Zijn reactie stelde haar weer gerust: Leg het maar naast je neer; Onze Lieve Heer vraagt dat niet van je.
Het noviciaat
Op 16 januari 1944 verliet Wilhelmina Ardina Scheepers, net 21 jaar geworden, haar ouderlijk huis en trad in bij de Zusters van Barmhartigheid. De zusters beschikten in ons dorp over twee kloosters: één in Keer-Boven (waar nu het appartementencomplex van Woonpunt in de Limburgerstraat is, gelegen naast de woning en de voormalige bloemenhal van Jean Ackermans) en één in Keer-Beneden (in de Keerberg). Mientje heeft in beide kloosters gewoond. Frappant is dat zij eerst niets in Keer-Boven zag; het klooster stond haar tegen. Tegen haar moeder zei ze: Ze kunnen mij overal naar toe sturen maar niet naar Keer-Boven! Kort nadat zij geprofest was kreeg zij haar eerste opdracht. Wat dacht je dat het geworden is?; Keer-Boven! Toen realiseerde zij zich niet dat zij verreweg het grootste deel van de 19 jaar in Cadier en Keer in Keer-Boven zou doorbrengen. En het zijn prachtige jaren geworden, getuige haar eigen woorden: Ik ben nooit, maar ook nooit ergens anders zo gelukkig geweest als al die jaren in Keer-Boven!
In Keer-Beneden begon zij aan haar postulaat (6 maanden). Het postulaat wordt afgesloten met het ontvangen van de kleding die bij de kloosterorde hoort. Daarna begon zij aan haar noviciaat (2 jaar). Een noviciaat betreft de door het Katholiek Wetboek voorgeschreven proeftijd voor een kandidaat-religieuze. In de twee jaar van het noviciaat wordt onderzocht of de novice geestelijk en lichamelijk geschikt is voor het kloosterleven. Zij wordt daarbij begeleid door een novice-meesteres: voor Mientje was dat soeur (zuster) Michael. De novice heeft nog geen geloftes afgelegd die aan de kloosterorde verbonden zijn. Mientje rondde die 2 ½ jaar succesvol af en legde haar kloostergelofte af op 17 augustus 1946. Mientje Scheepers neemt dan ook haar kloosternaam aan: Marie Bernadette. Het is het tweede gedeelte van de naam waaronder zij bij alle Keerdenaren bekend zal worden: zuster Bernadette.
In het kiezen van de kloosternaam waren de Zusters van Barmhartigheid vrij. Zelf had zuster Bernadette oorspronkelijk een andere naam in gedachten: zuster Gemma. Dat werd haar afgeraden door haar novice-meesteres omdat ze in Frankrijk de “g” niet kunnen uitspreken en je loopt dan het risico als “Zjemma”door het leven te moeten en dat lijkt toch wel erg veel op een potje jam. Het was deze novice-meesteres die haar suggereerde om te kiezen voor de naam Marie Bernadette. En dat is ook gebeurd.
Iedereen –en dat zijn er heel veel- die zuster Bernadette gekend hebben, associëren deze naam veeleer met Bernadette (Soubirous) aan wie de H. Maagd meerdere malen verschenen is in Lourdes. Ook deze Bernadette was klein van stuk, steeds opgewekt en goedlachs, vasthoudend en gezegend met een tomeloze energie. In ons dorp werd zuster Bernadette ook wel ‘t klein zuusterke genoemd; iedereen wist wie daarmee bedoeld was.
Aan de naam Bernadette zit nog een aardig voordeeltje vast. Onze zuster Bernadette bezit inmiddels een aardige verzameling van kaarten met de beeltenis van de “echte” Bernadette erop. Die kaarten worden haar door vele vrienden en bekenden, op bedevaart in Lourdes, toegestuurd en die vinden allemaal een plaatsje in haar albums.
De opdracht naar Keer-Boven te gaan had uiteraard een doel. Hier gaat zij aan de slag als zuster van de bewaarschool. Toen kon zij nog niet bevroeden dat zij 19 jaar met de kinderen en het dorp Cadier en Keer verbonden zou blijven.
Foto jaren vijftig, klooster Keer-boven. Vanaf links: zuster Marie-Therèse, zuster Franciscus en zuster Bernadette
Het habijt
Vele Keerdenaren zullen zich nog het habijt (de kloosterkleding) van de zusters herinneren. Deze was nogal opvallend. Wijde rokken tot op de zwarte schoenen, een nauw keurslijf en een grote, witte, gesteven bef. Maar het meest opvallend was toch wel de witte, gesteven kap met daaroverheen een zeer dunne, zwarte sluier. Vooral de gesteven kap, de hùi-fkar (hooiwagen) zeiden sommige kinderen, vormde een probleem: het kleinste regenbuitje had funeste gevolgen! Dit habijt was geïnspireerd op de kleding van de boerinnen in Auvergne (de streek van de zusters in Frankrijk); het werd door de zusters al gedragen sinds Allerheiligen 1822.
Vóór haar professie droeg zuster Bernadette deze opvallende kap nog niet. Om de kleintjes op haar nieuwe kap voor te bereiden had zij aangekondigd: als jullie maandag weer naar school komen zie je me niet weer zoals je me nu ziet, want dan heb ik een andere kap op. Eén van de kinderen was daarvan niet onder de indruk: wat zów‘t, iech bin dao neet bang vuur, ich kiek neet nao de kap, iech kiek nao’t geziech!
Het habijt moet zowel het contemplatieve (beschouwende) als het actieve leven voorstellen. De witte kap herinnert aan het apostolaat buiten de muren van het klooster. De zwarte sluier, die de kap ter bescherming bedekt, herinnert de religieuzen eraan, dat God als eerste gediend moet worden. In 1954 hebben de zusters dit habijt vervangen door een nieuwe, meer eigentijdse kleding.
De bewaarschool in Keer-Boven
Zoals al eerder aangegeven beschikten de Zusters van Barmhartigheid in ons dorp over twee communiteiten. Eén in de Keerderberg, door de zusters aangeduid als Keer-Beneden en één midden in ons dorp, met de naam Keer-Boven. De vestiging van de zusters midden in het dorp had een bijzondere reden. In Keer-Beneden was op 4 maart 1904 een Lagere Meisjesschool door de zusters gevestigd; die school trok te weinig leerlingen. Voor de kinderen uit ons dorp was de school eigenlijk te ver. De toenmalige overste Marie St. Paul Bourlon overlegt met pastoor Christiaan Olivers om een oplossing voor dat probleem te vinden. Het is de pastoor die voorstelt om midden in het dorp een stuk grond te kopen. Hierop kunnen schoollokalen en een huis voor de onderwijszusters gebouwd worden.
Uit Frankrijk komt de econome van de orde naar Cadier en Keer om de locatie te bekijken. Die voldoet en ook het bouwplan wordt goedgekeurd. Dankzij een royale gift van een weldoener kan het plan verwezenlijkt worden. Op 8 maart 1909 wordt het stuk grond gekocht voor het klooster; de parochie van de H. Kruisverheffing levert de naastgelegen grond voor de school. Op 1 oktober 1909 is de nieuwe school klaar en kan de opening plaatsvinden.
De lagere school floreert onder leiding van de zusters. Alle meisjes van het dorp volgen hier het onderwijs. In 1919 wordt een derde lokaal bijgebouwd. Financieel betekent het nogal wat voor de zusters, want de overheid verleent geen subsidie in de kosten. Dat verandert pas als in 1920 de Lager-onderwijswet wordt ingevoerd.
De zusters van Barmhartigheid hebben een zeer belangrijke rol gespeeld bij het onderwijs van de Keerder jeugd. Niet alleen verzorgden zij het lagere onderwijs voor de meisjes van het dorp maar ook waren zij een zogenaamde bewaarschool gestart. De zusters waren daarmee hun tijd ver vooruit want in Keer-Boven werd al in 1927 een bewaarschool gevestigd ondanks het feit dat het onderwijs aan kleuters niet verplicht was en er door de overheid geen subsidie werd verleend. Het betekende dat alle kosten van deze school voor rekening van de congregatie kwamen. Pas in 1955 veranderde dat en bekostigde de overheid het onderwijs aan kleuters. Zuster Bernadette werd door de toenmalige gemeente Cadier en Keer financieel ondersteund: elke maand kon zij haar vergoeding bij het gemeentehuis in contanten in ontvangst nemen.
De toegang tot de scholen lag aan de Kerkstraat. Men kwam dan op de speelplaats. Aan die speelplaats was links gelegen de lagere school, met daarachter de bewaarschool. Haaks op de bewaarschool stond het kloostergebouw van de zusters. Vervolgens stond er dwars op dit kloostergebouw een hoge muur die naar de Kerkstraat liep. Op het einde van de speelplaats, vlak vóór het kloostergebouw, bevond zich links in de hoek een brede, dubbele deur. Deze gaf toegang tot de bewaarschool.
Aan het hoofd van de bewaarschool zoals het kleuteronderwijs toen werd genoemd, stond zuster Angela de Brouwer, die in 1946 naar Frankrijk vertrok. Die opengevallen plaats wordt ingenomen door zuster Bernadette. Zij verhuist daarvoor van Keer-Beneden naar Keer-Boven. Voor haar begint dan –zoals zij zelf zegt een mooie tijd. Zuster Bernadette was toen nog geen gediplomeerde kleuterleidster. Vanwege de oorlogsomstandigheden bestond voor haar niet de mogelijkheid om een dergelijke opleiding te volgen. Die mogelijkheid deed zich na het einde van de oorlog wel voor en in 1946 vatte zuster Bernadette haar studie -die zij combineerde met het voor de klas staan- aan. Zij volgt de opleiding in Sittard; twee jaar volgt zij de lessen bij de zusters in Ophoven. Hier behaalt zij de zogenaamde A-akte; daarna volgt zij de opleiding voor de B-akte in Heerlen. In 1953 was zij kleuterleidster met de diploma’s A en B.
Zuster Bernadette met haar kinderen.
Vooraan: Sjefke Roijen, Benny van Nooij, Frans Lemmerling en Annie Heusschen (va Michel).
Verder zijn herkenbaar: Johnny Schillings, Wino Chermin, José Weerts, Lil Brouwers
Toch was het bezighouden van de kleuters verre van gemakkelijk. Er was geen geld voor het aanschaffen van spelmaterialen omdat de overheid toen het kleuteronderwijs nog niet subsidieerde. Dat gebeurde pas in 1955. Daarvoor was zuster Bernadette aangewezen op haar eigen creativiteit: ik had niks, geen rooie cent, geen materiaal, helemaal niks! Regelmatig nam zij vanuit de keuken van de congregatie erwten mee en werden afgestreken lucifers gebruikt om mee te spelen. Pastoor Durlinger vond uiteindelijk de situatie niet langer houdbaar; hij was van mening dat de ouders financieel dienden bij te dragen. Op een zondag riep hij de ouders bij elkaar en schetste de moeilijke situatie op de school. Zijn beroep op de ouders om zuster Bernadette in staat te stellen op een fatsoenlijke manier de kinderen wat vaardigheden aan te leren had succes. Voortaan bracht elk kind braafjes 25 cent per maand mee voor de aanschaf van les- en spelmateriaal.
De school begon om 8.30 uur en duurde tot 12.00 uur. ‘s-Middags werd om 13.00 uur gestart en om 16.00 uur was het afgelopen. In de winter eindigde de schooltijd een half uur eerder (om 15.30 uur). De kinderen van Honthem en ’t Rooth waren namelijk te voet en die moesten vóór donker thuis zijn. Zij waren het ook die ’s-middags konden overblijven.
Wat deden de kleuters zo’n hele dag? Zuster Bernadette somt moeiteloos de mogelijkheden op. Spelen stond voorop; het kind moest zich kunnen ontplooien vooral samen met andere kinderen. Mandjes vlechten en puzzelen was goed voor de handvaardigheid. Er werd verder in de klas veel gezongen, waarbij -zo nu en dan- de door de ouders van zuster Bernadette betaalde piano, goede diensten bewees. Maar elke dag werd begonnen met – zoals de zuster dat noemt – een half uurtje “nieuwsberichten” van thuis. Bijna elk kind had wel wat te vertellen over hetgeen daar allemaal had plaatsgevonden! Daar zal uit menig huisgezin het nodige uit de school zijn geklapt! Maar onze zuster heeft al die geheimpjes goed weten te bewaren!
Natuurlijk las de zuster ook voor; spannende en soms trieste verhaaltjes maar altijd met een goed einde. Liever dan voorlezen werd er door haar verteld. Het ging daarbij meestal over dieren: Uren kon je de kinderen er mee zoet houden. De diepere betekenis achter al die dierenverhalen was het bijbrengen van liefde voor de ander. Haar motto was: Wie goed is voor dieren is ook goed voor mensen en kinderen. Het hoefde dus niet te verbazen dat sommige kinderen het geleerde letterlijk in praktijk brachten. Op een keer zag zij enkele jongens in een wei en één van hen had een vogeltje aan een touwtje en slingerde daarmee in het rond. Eén ander kind (Theo Kessels) vond dat vreselijk en was heel boos op de deugniet: dat maog neet van de zuuster!
Aan “vlechten” werd veel tijd besteed evenals aan puzzels in elkaar zetten. Zuster Bernadette past hier een truc toe; vaak deed zij alsof zij daar niet zo goed in was. Op haar vraag wie haar bij de moeilijke puzzel wilde helpen gingen er steevast tientallen vingertjes omhoog gevolgd door iech, iech! Een enkele keer, meestal bij een bijzondere gelegenheid, werd er ook toneel gespeeld. Zelf kan ik mij herinneren (het zal wel bij een toneelstukje over Kerstmis geweest zijn) dat ik een engeltje mocht spelen. Daarbij zijn mij vooral de papieren vleugeltjes bijgebleven want zij beperkten mij behoorlijk in mijn bewegingsvrijheid. “Gymnastiek” stond ook op het onofficiële lesrooster. Verder werd er geregeld een ommetje gemaakt of geravot, soms op Kleinberg (met zijn karakteristieke boom) of in een wei van Nand Spronck nabij de Limburgerstraat (thans ongeveer ter hoogte van de nieuwbouwwoningen in De Hoof). Regelmatig kwam het dan voor dat een kind een ongelukje overkwam zoals een kapotte knie. Zalvende en lieve woordjes van de zuster werkten dan meestal als een pleister op de wonde.
Soms liep het niet helemaal zoals gepland. Zo kan ik mij die keer herinneren dat alle kinderen van de bewaarschool de kerststal gingen bekijken bij de zusters in Keer-Beneden. Voordat die bezichtiging kon plaatsvinden was het kennelijk nodig dat alle kinderen hun sjtievele (laarsjes) die bijna iedereen in de winter droeg, uittrokken en netjes op een rij neerzetten. Nadat de kerstal bewonderd was moest ieder kind weer zijn laarsjes aantrekken. Dat bleek onbegonnen werk: alle laarsjes leken uiterlijk op elkaar. Onder de weinigen die hun eigen laarsjes hadden teruggevonden was ik in ieder geval niet; maar ik was niet de enige!
De Keerder kleuters waren toen al ad rem. Zo nu en dan kreeg zuster Bernadette een stagiaire op bezoek. Op een keer moest een stagiaire een oefening doen met een van de kleuters en dat werd beoordeeld door zuster Bernadette. De keuze van de stagiaire viel op Jean Kleijnen en aan hem de vraag: Wil je na schooltijd even nablijven en mij helpen? Voor Jeanke was dat geen probleem: hij wilde wel. De volgende dag verruilde hij – net als de andere kinderen – zijn slofjes die elk kind in het klaslokaal droeg, voor zijn eigen schoentjes. Vervolgens stapte hij parmantig op de stagiaire af met een verzoek: Wils stiech miech de reijstartelle effe sjtriekke? (Wil je mij de veters even strikken?) De stagiaire vond Jeanke al een grote vent en antwoordde: Dat kun jij toch ook! Waarop Jeanke beledigd reageerde: Iech höb diech giestere toch aoch geholpe!
Schooljaar 1958.
Vanaf links: Eerste rij: Pie Heusschen, Hub Essers.
Tweede rij: Peter Didden, Henk Spronck, Teun Janssen, Donny Troisfontaine, Ans Dubois, Rudy Lemmerling, Hub Janssen, René Huyben.
Derde rij: Marjo Kessels, Zus Brouwers,Jacqueline Schoenmakers, Beppie Spronck, Roos Vaessen, Riny Roijen, Marie-José Oostenbach, Annie Bisscheroux, Marjet Verhoeven, Jeannie Tillie, Marga Spronck.
Vierde rij: Tiny Huynen.
Vijfde rij: Zuster Bernadette, Gemma Beijers, Vera van Oostrom, Johnny Chermin, Servé Schijns, Marie-José Kleijnen, Henk Lemmerling, José Bosch, Anja Brouwers, Marita Nelissen, John Huntjens, Jef Blom, Antje Boon
De verhuizing van Keer-Boven naar Keer-Beneden was mede de aanleiding voor de aanschaf van een auto door de zusters. Bij de aanstaande verhuizing moesten al de kleine spulletjes mee en dan was het wel handig om over een transportmiddel te beschikken. Maar voor het besturen van een auto was een rijbewijs nodig. Onze zuster Bernadette aarzelde niet; zij ging autorijles nemen (bij Teheux) en met succes! Iech waor ’t iersjte van de zuustersj mèt ’t reijbewies! Het nemen van autorijles had nog een voordeel; je kwam nog eens ergens. Onze zuster wilde graag een keer langs het klooster van de Carmelitessen in Mechelen rijden want dat had ze nog nooit gezien. Toen ze er waren zei Teheux: kijk maar goed, ik zal het stuur wel vasthouden! En?... heb je het al gezien, wil je hier soms intreden? Waarop onze zuster repliceerde: Nèi, reij mer gauw doer!
Wel en wee
Gevraagd naar haar minder leuke ervaringen noemt zij – zonder enige aarzeling – een drietal voorvallen. Het ene betreft Guido Spronck (zoontje van Nand va Greet). Guido was in het ziekenhuis opgenomen vanwege een hersentumor en zuster Bernadette ging op ziekenbezoek. Zij was al op de gang op weg naar de uitgang, toen Guido haar terugriep. Zij ging terug en praatte nog even met hem. De dag erna was hij dood. Had Guido een voorgevoel gehad?
Ook het dodelijk verongelukken van Wardje Theng in de Juliana-groeve is haar tot op de dag van vandaag bijgebleven. Wardje was samen met andere kinderen naar de groeve getrokken om er te spelen. Op een gegeven moment beklommen een paar kinderen de steile mergelwand. Anderen waaronder Wardje, bleven beneden staan kijken. Plotseling raakten enkele zware mergelbrokken tijdens het klimmen los en vielen naar beneden. Wardje werd door een van de brokstukken dodelijk getroffen. Onze zuster vraagt zich nog steeds af of haar regelmatig bezoek met de klas aan de groeve soms voor enkele van die kinderen de aanleiding is geweest om daar - zonder toezicht - te gaan spelen. Met de voor Wardje noodlottige gevolgen. Met de kinderen van de school is zij er nooit meer naar toe gegaan.
Wat onze zuster ook is bijgebleven is een ongeluk met een overstekend kind op de Rijksweg. Met het schoolhoofd van de lagere school had zij een afspraak gemaakt om problemen met kinderen te voorkomen. Het kwam namelijk nogal eens voor dat de buitenschoolse activiteit van de bewaarschoolkinderen wat uitliep waardoor zij niet op tijd bij de school terug konden zijn. Die afspraak hield in dat de kinderen van de lagere school de kinderen van de bewaarschool niet tegemoet mochten komen. Zuster Bernadette vreesde namelijk dat zij de kinderen dan niet meer in de hand zou hebben. Het is lange tijd goed gegaan maar op een dag ging het mis. Wat onze zuster gevreesd had werd bewaarheid. Een kind van de lagere school liep - zonder te kijken – de Rijksweg op, naar de kinderen van de bewaarschool. Het kind werd gegrepen door een auto, die gelukkig niet hard reed. De gevolgen vielen dus nogal mee. Maar de schrik zat er bij zuster Bernadette goed in.
Maar zij geeft aan dat er ook zoveel leuke herinneringen aan Cadier en Keer en de kinderen zijn, waardoor deze nare gebeurtenissen op de achtergrond zijn gedrongen.
De zusters van Keer-Boven verrichtten ook hand- en spandiensten in de kerk. Zo was er het verzorgen van de bloemen en de kleding van de misdienaars. Deelname aan de Sacramentsprocessie van ons dorp was vanzelfsprekend. Trots als een pauw traden de kinderen aan: bijna iedereen ging met de processie mee. Sommige jongens waren gekleed als pages; dat was een hele eer! Zo staat twee van onze interviewers (Pierre Lemmens en John Heijnens) nog steeds op het netvlies dat zij met de fluwelen pofbroek en muts met ganzenveer O.L. Heer tijdens zijn tocht begeleid hebben. Enkele meisjes mochten bruidje zijn. En vanzelfsprekend liepen ook de kinderen die de 1e H. Communie hadden gedaan mee. Wanneer er kinderen waren waarvan de ouders zich de uitgave voor een communiepakje of –jurkje niet konden veroorloven sprong zuster Bernadette bij. De zusters beschikten namelijk over een klerenkast waaruit naar hartelust kon worden gekozen om zoon of dochter picco bello voor de dag te laten komen.
Keer-Beneden
In 1960 gaat zuster Bernadette - samen met de andere drie zusters- weer terug naar Keer-Beneden. Het klooster van Keer-Boven in de Kerkstraat wordt dan opgeheven. Het gebouw wordt verkocht aan Sjeng Ackermans. Sjeng is meelhandelaar en runt een molen aan de Limburgerstraat, pal naast het kloostergebouw. In de door hem gekochte gebouwen gaat hij kalveren mesten. Hiermede komt een einde aan een periode van bijna 60 jaar waarin Keer-Boven voor het onderwijs is gebruikt .
Keer-Beneden zal het centrale punt van de congregatie in Nederland blijven tot het moment van de opheffing: die komt in 1977. De congregatie is te klein geworden; het aantal roepingen is enorm teruggelopen en de vergrijzing heeft ook hier toegeslagen.
‘t Bernadettehöfke
In 1952 is de bewaarschool in Keer-Boven te klein geworden. Er komen steeds meer aanmeldingen en een nieuwe huisvesting is een noodzaak. Die komt er in de nieuw gebouwde St. Jozefmeisjesschool in de Groenstraat. De jongens moeten het dan nog steeds doen met de St. Aloysiusschool in de St. Aloysiusstraat (thans Pastoor Frissenstraat). In de nieuwe school zijn twee lokalen gereserveerd voor de kleuters. Maar ook hier blijkt dat het aantal leerlingen voor het lager onderwijs explosief toeneemt. Cadier en Keer staat aan het begin van een flinke uitbreiding en het aantal kinderen neemt behoorlijk toe. Tijdelijke huisvesting wordt gevonden in het Groene-Kruisgebouw aan de Limburgerstraat. In 1962 is de nieuwe kleuterschool klaar en kan zuster Bernadette met de kinderen daar haar intrek nemen.
Het Bernadettehöfke in de Groenstraat
Het nieuwe gebouw dient uiteraard een naam te krijgen. Verschillende suggesties worden er gedaan. Maar het is de toenmalige burgemeester Huyben die voorstelt om de nieuwe school de naam Bernadettehöfke te geven. Dit als respect en waardering voor alles wat de naamgeefster al die jaren voor het dorp en de Keerder kinderen betekend heeft. En zo is geschied. Een bijzondere waardering voor een bijzonder mens!
Okondja (Gabon)
Wij schrijven 1957 als paus Pius XII priesters en religieuzen oproept om als missionaris naar Afrika te gaan. De oproep wordt door de congregatie van de Zusters van Barmhartigheid ter harte genomen. De keuze valt op Gabon, een vroegere Franse kolonie aan de westkust, dat in 1959 onafhankelijk geworden is. In 1960 stichtten de zusters een tehuis in Okondja in het zuidoosten van Gabon, aan de rivier de Sébé (glimlach). Okondja ligt 1000 km van de hoofdstad Libreville. Toch is de keuze niet zó toevallig; Okondja ligt in een bisdom waar een Franse bisschop uit de Auvergne, het stamland van de zusters, de leiding heeft.
In 1965 neemt zuster Bernadette –na 19 jaar- afscheid van de kleuterschool, van haar kinderen en van Cadier en Keer. Het is een afscheid vol weemoed. Zelf zegt ze daarover: ik nam afscheid van een school en een dorp waar ik 19 jaar met veel plezier had gewerkt. En de kleuters blijven in mijn herinnering. En dat laatste blijkt ook wel. Bij ons interview hadden wij een foto meegenomen van een van haar klassen. Van enkele kinderen kenden wij de namen niet. Maar zuster Bernadette wel. Na een korte blik op de foto werden heel wat kinderen van een naam voorzien. Kort na haar vertrek - in 1968- worden de jongens- en de meisjesschool samengevoegd; de jongens gaan naar de St. Jozefschool in de Groenstraat en het gebouw van de St. Aloysiusschool gaat een ongewisse toekomst tegemoet.
Het was haar eigen keuze om naar de missie te gaan. Ze wilde haar roeping ook inhoud geven in een derde wereldland en de kinderen daar. Haar intentie was om de kinderen in Afrika op weg te helpen door hen iets te leren, zodat zij een basis hadden om vandaar uit een beroepsopleiding te volgen. Sommigen in haar naaste omgeving zien dat niet zitten; zij zijn bang dat zuster Bernadette de kinderen in Cadier en Keer niet kan missen. Maar zij krijgen ongelijk. Haar gedrevenheid en haar liefde voor kleine kinderen maakt dat zij gedurende 17 jaar haar werk in Afrika - soms onder zeer moeilijke omstandigheden - verricht.
In Gabon start zij een kleuterschool en komt er door haar initiatief een waterleiding. De kleuterschool telde twee klassen. Het was er echt primitief. Er was een lokaaltje zonder meubels en de kinderen zaten op kleine vierkante matjes op de grond. In haar eigen woorden: Toen begon ik weer opnieuw met erwten en afgebrande lucifers. In het begin was er het probleem van de taal. De kinderen spraken de lokale taal, het Obamba, maar geen Frans; zuster Bernadette sprak Frans maar geen Obamba. De oplossing was eenvoudig: gaandeweg elkaar de taal leren. ’s-Morgens begon onze zuster met tellen, bijvoorbeeld van 1 tot 10. Zij deed dat in het Frans en vervolgens telden de kinderen eveneens van 1 tot 10 maar dan in het Obamba. Zij barst opnieuw in voor haar zo kenmerkend lachen uit als zij ons het verhaal vertelt van die keer dat zij in het Obamba had geteld en een van de kleintjes opstond, haar op de schouder klopte en zei: c`est bien, c`est bien (het is goed, het is goed!). Wandelen met de kinderen zoals zij in ons dorp deed, doet zij slechts een enkele keer. Veel te veel enge beesten en je weet niet wanneer je ze tegenkomt. Je bent toch maar alleen met de kinderen! ’s-Middags was het te warm voor een verblijf in een lokaal; zij ging dan met de kleintjes naar de rivier. Hier konden de kinderen zich geweldig uitleven!
Ze gaat zich ook bezighouden met de vorming van vier inlandse meisjes. De bedoeling is dat deze haar gaan helpen en haar kunnen vervangen. Wellicht dat deze meisjes later elders in de rimboe kleuterscholen kunnen opstarten. Het was kennelijk opgevallen dat onze zuster alles zelf moest doen; ook haar huishouden. Een oplettende vader was dat niet ontgaan en hij stuurde zijn dochter naar zuster Bernadette met een kip en met de vraag of zij mocht komen helpen. Dat mocht en het meisje bleek een prima hulp.
De zuster werd in het verre Gabon niet vergeten. Zo stuurde de oud-inspecteur van het kleuteronderwijs in Nederland (Krijnen) haar 3 grote kisten met leermateriaal. Zuster Bernadette was er maar wat blij mee. In Okondja blijft zij tot september 1978; zij heeft er dan 13 jaar gewerkt. Haar zendingswerk betekent een grote last voor haar, een last die steeds zwaarder wordt. Haar gezondheid begint er onder te lijden. Zij wordt voor een gesprek uitgenodigd bij de Bisschop. Deze zegt haar dat zij er slecht uitziet; zij moet beter eten en meer rusten.
Schooljaar 1961.
Vanaf links: Onderste rij: Jean Heusschen, Juul Gilissen, Hilde Deckers, onbekend, onbekend, Stella Essers, Remon Janssen, Mieke Herben, Johnny Heusschen, onbekend, onbekend, onbekend, Ingrid Huyben.
Midden: Roger Bessems,onbekend, Jef Nelissen, Marie-José Bemer, Mario Spronck, Jannie Nelissen, Willy Heusschen, Martin Heijnens, Hub Last, onbekend, Twannie Oostenbach.
Achter: onbekend, Annie Beckers, Elly Vliegen, Elise Roebroeks, Margo Janssen, Jos Gilissen, Yvonne Essers, Albert de Roo, Robbie Ungerer, onbekend, Lisette Roebroeks, Jeannie Roebroeks en zuster Bernadette
Lastourville (Gabon)
Op verzoek van de Bisschop gaat zuster Bernadette in 1978 met een medezuster naar een ander dorp in Gabon. Dat dorp was Lastourville. Hier zou zij vier jaar blijven en was zij -uiteraard - aan de kleuterschool verbonden. Zij gaf er ook naailes; daarvoor reisde zij naar de dorpen in de omgeving van de missiepost. Dat deed zij in de namiddag omdat het dan veel te warm was om les te geven.
Zij heeft daar ook een trouwjurk genaaid voor een inlands meisje. De aanstaande echtgenoot had daarvoor de stof uit Frankrijk laten overkomen. Het moest dus iets bijzonders worden en zuster Bernadette zag toch wel tegen die klus op. Het was een nogal flink uit de kluiten gewassen dame. Maar het is mij gelukt want ik gebruikte een patroon uit een mode-tijdschrift. Dergelijke tijdschriften werden mij regelmatig uit Nederland opgestuurd. Toen de trouwjurk klaar was werd deze aan een spijker in de kamer opgehangen. De volgende dag bleek echter dat er behoorlijk veel gaten in de jurk zaten. De boosdoeners waren een soort kakkerlakken die alles opvraten wat op hun weg kwam. Goede raad was duur; wat nu? Zij vond een oplossing: ze knipte rozetten van bruidsluiers en naaide die op de gaten in de jurk. Nu nog moet zuster Bernadette er smakelijk om lachen: en niemand die er wat van gemerkt heeft!
Ook verzorgde zij de catechismusles in de dorpsschooltjes in de rimboe. Het was hier dat zij een doofstom jongetje heeft aangenomen, Kina. Hij is al die tijd bij haar gebleven, ook in huis. Als zij naailes ging geven in de dorpen ging Kina mee. Zij heeft nog getracht hem in Nederland in een doofstommeninstituut te krijgen; dat is echter niet gelukt.
Het werken in Lastourville is zuster Bernadette niet mee gevallen. In haar verhaal is duidelijk de ondertoon te horen dat zij zich daar niet prettig voelde. Er is angst; angst dat haar kinderen iets wordt aangedaan. Er kwamen namelijk steeds meer geestelijk gestoorden naar de missiepost. Het is vooral één van deze geestelijk gestoorden (een vrouw) die haar angst inboezemt. Die vrouw was gescheiden en mocht niet ter communie gaan en was daardoor boos op ons. De grote vrees van zuster Bernadette was dat de vrouw de kinderen iets zou aandoen; vanuit Frankrijk had zij bijzondere veiligheidssloten meegenomen. Hiermee konden de deuren hermetisch worden afgesloten zodat de vrouw niet naar binnen kon. Maar het onbehagen bleef; zij voelde zich er niet prettig. Tenslotte vindt de algemeen overste van de congregatie het niet langer verantwoord dat zuster Bernadette in Lastourville blijft. Zij vermagert zienderogen en haar medezusters en -broeders maken zich zorgen over haar gezondheid. Met pijn in haar hart neemt zij dan ook in oktober 1982 afscheid van haar kleuters. Het hoofdstuk Afrika is daarmee voor haar definitief afgesloten.
Billom (Frankrijk)
Terug uit Afrika vestigt zuster Bernadette zich in Frankrijk in Billom. Billom is het dorp waar de congregatie van de Zusters van Barmhartigheid in 1806 gesticht is en waar de zusters een klooster hebben. Hier zorgt zij voor de bejaarde zusters; in 1983 wordt zij overste van het verzorgingstehuis. Een drastische verbouwing van het tehuis rondt zij met succes af.
Uit het poëziealbum van Riet Neederlants
Terug naar huis
Na 15 jaar Frankrijk, waarin zij dag en nacht klaarstond voor de hulpbehoevenden in haar tehuis, is het genoeg geweest.
In 1998 keert zuster Bernadette voorgoed terug naar huis. Zij heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt maar is ook aan rust toe. Die rust heeft zij gevonden. Aanvankelijk in haar eigen communiteit van de zusters van Barmhartigheid in Zesgehuchten, haar geboortedorp. Maar door haar jarenlange afwezigheid is haar geboortedorp onherkenbaar veranderd; bijna niemand kende ze nog en bijna niemand herkende haar. In 2001 neemt zij haar intrek in het zorgcentrum Molenweide in Boxtel, waar zij in 2006 haar 60-jarig professiefeest viert met familie en bekenden. Het is hier dat wij haar - met enkele leden van de interviewgroep - hebben opgezocht en gesproken. Haar bewegingsvrijheid is wat beperkter; problemen met haar hart maken dat ze het wat rustiger aan moet doen.
Hier voelt zij zich thuis en zij knapt er - zo nu en dan - een klein karweitje op. Daarnaast vindt zij er de tijd om haar geestelijk leven in te vullen zonder de beslommeringen die haar werk - iedere dag opnieuw- met zich bracht.
Na ons interview heeft zij ons - beneden in de hal - uitgezwaaid: haar hartelijkheid en aanstekelijke lach is ons tijdens de terugreis nog lang bijgebleven!
Ten slotte
Zuster Bernadette heeft op een hele generatie kinderen een onuitwisbare indruk gemaakt. Zij was de zuster waarmee de kleuters als eerste – buiten de vertrouwde familieband – kennis maakten. Bij haar werden zij hele dagen opgevangen en bezig gehouden. Een zuster die – letterlijk – met niets begonnen is maar die dankzij haar aanstekelijk enthousiasme de harten van zeer velen gewonnen heeft. Een zuster die, op haar eigen wijze, inhoud en betekenis gegeven heeft aan haar roeping. En dat niet alleen in Cadier en Keer, maar ook in Afrika en in Frankrijk. Iets dat niet altijd even gemakkelijk is geweest. Een zuster die indruk gemaakt heeft met haar Brabantse gemoedelijkheid en hartelijkheid en - vooral - haar liefde voor het kind. Kortom: een zuster die Keerse is geworden onder de Keerdenaren. Een groter compliment kan men iemand niet geven!
Bronnen
- Clabbers, W.L.M., Gedenkboek Zusters van Barmhartigheid “100 jaar in Nederland”, 2003
- Interview op 17 januari 2007 te Boxtel door Margriet Beetstra-Tillie, John Heijnens, Pierre Lemmens en Harry Beckers.
Veel dank is de schrijver verschuldigd aan Jan Kees Metz (directeur van o.m. verzorgingstehuis Molenweide te Boxtel) voor zijn intermediaire rol bij de totstandkoming van dit artikel en Jo Purnot voor zijn transcriptie van het interview.