“Als jij je mond opendoet, zing ik wel voor je”
Door Maria Geelen-Janssen
De grote processie, de bronk, trekt de tweede zondag na Pinksteren uit. Reden genoeg om aandacht te besteden aan één van de groepen die vroeger onverbrekelijk met de processie verbonden was: het maagdenkoor. Tegenwoordig komt die naam ons ietwat ongewoon voor, maar in het midden van de vorige eeuw was het maagdenkoor een serieuze aangelegenheid.
Kort na zijn installatie in 1950 richtte pastoor Frissen het koor op. In de meeste omliggende dorpen bestonden reeds maagdenkoren. Keer was hiermee één van de laatste. De voorganger van pastoor Frissen, pastoor Durlinger (1942-1950), leidde als kapelaan in Valkenburg wel een maagdenkoor, maar had blijkbaar weinig animo een koor in onze parochie op te richten.
Het maagdenkoor onder leiding van Wim Aarts op de Rijksweg op de terugweg van Honthem.
De nieuwe parochieherder bracht ons dorp een beetje in een stroomversnelling. Naast de oprichting van het maagdenkoor werd een nieuwe kerk gebouwd en de Fatimakapel in de Keunestraat ingezegend.
Pastoor Frissen was de geestelijk adviseur van het koor, terwijl de dirigent vanzelfsprekend de verdere leiding had. Er was geen bestuur en contributie werd niet geïnd. De outfit van het koor bestond de eerste jaren uit de traditionele kleding van al deze koren: een lange witte jurk, recht toe recht aan, lichtblauw afgebiesd aan hals en mouwen en een dito kleur sjerp rond de taille. Daarnaast completeerden witte schoenen en een koperen kroontje op het hoofd, al dan niet met een siersteen, het geheel. Met in de hand de bekende palm werd onder het alleluja enthousiast gezwaaid. De kroontjes en de palmen kwamen van de zusters van Barmhartigheid. De jurk was voor eigen rekening (ongeveer 17 gulden). Die het kon, maakte deze zelf. De meeste werden echter vervaardigd in het naaiatelier van Lies Heijnen. Als je trouwde, ging je automatisch uit het koor. Het waarom moge duidelijk zijn.
De eerste die de muzikale leiding van het koor op zich nam, was zuster Franciscus, onderwijzeres aan de meisjesschool in de Kerkstraat. Haar opvolgers waren zuster Marie Thérèse, Wim Aarts, de heer Clebèr uit Maastricht en nog een dirigent uit Vaals. De repetities vonden plaats in het lokaal van de vijfde en zesde klas van de meisjesschool en later in het lokaal van de bewaarschool. In de beginperiode werden alleen geestelijke liederen ingestudeerd. Er waren geen partituren. De zuster schreef de noten op het bord en alles werd uit het hoofd geleerd.
Banneux
Drie keer per jaar trad het maagdenkoor op: tijdens de bronkprocessie, de Mariaprocessie op 15 augustus en later tijdens het jaarlijkse uitstapje naar bedevaartsoord Banneux. De promotor van het uitstapje was de heer Oliviers uit Wijck, een persoonlijke vriend van pastoor Frissen. Behalve wat zakgeld waren hieraan voor de “maagden” geen kosten verbonden. In Banneux zongen de maagden tijdens de hoogmis, het lof ’s middags en in de processie naar de esplanada, een groot plein, waar de ziekenzegening plaatsvond. Hier zong het koor voornamelijk Maria-liederen. Een zeer populair liedje in die tijd was “Als ik een klokje was”.
Van alle dirigenten springt één naam toch naar voren: Wim Aarts. Hij zette zich met hart en ziel in en alles ter liefde Gods. Onder zijn leiding werden ook operette-liederen ingestudeerd en ademhalingsoefeningen gedaan. Hij bracht het koor de liefde en de kennis voor klassieke muziek bij. Een uitvoering van deze liederen heeft helaas nooit plaatsgevonden.
Wel werd eens, samen met het kerkelijk zangkoor, met Kerstmis de nachtmis opgeluisterd.
Eerste rij van links naar rechts: Rita Heusschen, Marjo Haesen en Finy Haesen.
Tijdens de repetities werd er ook wel eens gelachen. Zo liet Wim de meisjes één voor één voorzingen. Een meisje dat achteraan zat, durfde dit niet, maar haar buurmeisje bracht uitkomst: “Als jij je mond opendoet, zing ik wel voor je.” Het woord play-back was toen nog een onbekend begrip, maar toch werd het onder grote hilariteit gedaan.
Volendam
Eén van de hoogtepunten, zo niet hèt hoogtepunt uit het bestaan van het koor was de driedaagse reis naar Volendam in juli 1953, georganiseerd door pastoor Frissen in samenwerking met de heer Oliviers. Volendam was in het overwegend protestantse noorden een katholieke enclave. Het verhaal ging, dat hier een ernstig ziek jongetje op voorspraak van O.L. Vrouw van Banneux was genezen. Uit dankbaarheid werd een beeld van haar ingezegend. Dit beeld siert tegenwoordig nog de haven in deze plaats. Samen met enkele leden van de fanfare was het koor uitgenodigd de inzegening muzikaal op te luisteren. De reis was voor de koorleden, waarvan de meesten nog nooit op vakantie waren geweest, een hele belevenis. De meisjes werden ondergebracht bij particulieren.
Inzegening van het beeld van O.L.Vrouw van Banneux aan de haven in Volendam.
Het programma liep een beetje uit de hand, toen het in witte maagdenkleren gestoken koor, keurig in rijen van vier, achter een Volendams muziekgezelschap aan marcheerde, die een vrolijk deuntje speelde.
Een heel spektakel voor de meisjes uit het Zuidlimburgse heuvelland was het vertrek op zondagavond van de vissersvloot, die de hele week de zee opging op haringvangst. De vissers hadden voor deze gelegenheid hun boten met lampjes versierd, een prachtig gezicht. Het bezoek aan Marken op maandagmorgen ging vanwege de mist niet door. Na een klein eindje op het IJsselmeer gevaren te hebben, werd ’s middags afscheid genomen van Volendam en de terugreis aanvaard.
Apart waren ook de weken voor de processie. De repetities werden soms op straat gehouden. Al zingend en marcherend trok men ’s avonds de Väörsjtraot (Kerkstraat) op en af. De bewoners kregen op die manier een voorproefje van de kermis. Het koor was dan uitgerust met een klokkenspel, gehuurd van het maagdenkoor van Oost-Maarland. Het werd gedragen door vier dames, Jeanne Spronck (Jeanne va Berb) bespeelde het klokkenspel.
Toen de plannen van de bouw van een nieuwe kerk vaste vorm kregen, klaagde de pastoor dat het maagdenkoor niets deed om de kas van de kerk te spekken. Dat was olie op het vuur. Onder leiding van Sef Spronck (Sef va Wöllem) werd het zangkoor omgetoverd tot een toneelgezelschap. Ieder lid moest dezelfde zin zeggen en de beste zou de hoofdrol krijgen. Het werd Anneke Schiepers-Brouwers. Mannelijke spelers werden aangeworven en zo werd het toneelstuk ’t Begoes beej de put" op de planken gezet (1956). De voorstelling zou nog lang in de herinnering blijven bij de Keerder bevolking.
Na Wim Aarts kwam de heer Clebèr verschillende jaren het koor dirigeren. Hij ging door met het klassieke repertoire, maar studeerde ook populaire, niet-kerkelijke liederen in.
De lange maagdenkleren raakten uit de tijd. De nieuwe outfit bestond uit een witte bloes en een gewone korte rok, blauw met wit. Dit stond wat vlotter. Geen kroontjes meer en geen palmen, wel muziekpartijen. Ook deze uniformen waren voor eigen rekening of, indien mogelijk, zelf gemaakt.
Pastoor Frissen heeft het koor altijd een warm hart toegedragen. Als bouwpastoor raakte hij oververmoeid. Met zijn zus Maria vertrok hij voor enige maanden naar een kuuroord in Duitsland, maar het koor vergat hij niet. Zijn brieven werden tijdens de repetities voorgelezen.
Wat de nieuwe kleren betrof, viel de opmerking: “Na dit moderne gedoe zullen jullie niet lang meer bestaan.” En inderdaad, na een bestaan van tien jaar ging in 1961 het maagdenkoor op in het meisjes-dameskoor Gaudeamus onder leiding van Math Heusschen, koster en organist. Dit koor ging in 1964 weer op in het gemengde zangkoor Jubilate Deo.
Het maagdenkoor na de processie in 1956 voor café en winkel van Pie va Tossing Gilissen.
1. Agnes Jacobs 2. Mia Fraats 3. Guillaumine Keulen 4. Anneke Brouwers 5. Netteke Brouwers 6. Els Gilissen
Leden van de fanfare: 29. Huub Bessems 31. Sjeng Bessems 34. Niek Ubags.