door Lei Haesen
Over ruim een maand is het 160 jaar geleden (1852) dat in ons dorp de eerste (openbare) lagere school werd geopend. Reden ditmaal aandacht te besteden aan de moeizame start van het door onze gemeente georganiseerd onderwijs. Vanaf het moment dat het onderwijs een voorwerp van zorg werd voor onze plaatselijke bestuurders, is er veel van opgetekend en bewaard gebleven met uitzondering van de inhoud van het onderwijs zelf. Bewaard gebleven documenten over particulier gegeven onderwijs vóór deze tijd in Keer of Cadier zijn spaarzaam.
De later tot kapelanie verbouwde eerste lagere school in de Limburgerstraat kort voor afbraak in 1969 (links het Raadhuisplein).
De parochies Heer (met Keer) en Cadier behoorden van oudsher tot het bisdom Luik. De pastoors van Cadier hadden ook steeds de bediening in Keer en Honthem uitgeoefend. Volgens de voorschriften van het bisdom diende in elke parochie een school te zijn. Het was doorgaans de koster, zelf nauwelijks geschoold en werkend in dienst van de kerk, die vóór en in de eerste helft van de negentiende eeuw hier tevens de functie van schoolmeester had en aan een beperkt aantal kinderen in het dorp les gaf. Zijn voornaamste taak bestond uit het aanleren van de catechismus, eventueel lezen en, zij het minimaal, soms rekenen.
Het is niet ondenkbaar dat de kinderen uit Cadier en/of Keer in de achttiende eeuw ook door een kluizenaar onderwezen zijn. In 1870 schreef Joseph Habets, priester en rijksarchivaris. “Tusschen Keer en Gronsveld in het Riesenbosch, ter plaatse nu nog genoemd in de Kluis, woonde voor een eeuw een vroom kluizenaar, die school hield voor de kinderen der buurt en van aalmoezen leefde”. Uit het boek van een bedrogen minnaar uit Amsterdam, hier in deze streek op zoek naar zijn geliefde, weten wij een en ander van deze kluizenaar. Afhankelijk van de vorderingen van de kinderen onderwees onze eremiet, pater Hiëronymus, drie keer per week de kinderen in lezen, schrijven, rekenen, zedenkunde, godsdienst, een beetje geschiedenis, natuurlijke historie en muziek
De Franse overheid deed rond 1800 vruchteloze pogingen enige lijn te brengen in het onderwijs. Alleen al uit het oogpunt van bekostiging zou het oprichten en instandhouden van een schooltje in Cadier een onhaalbare zaak zijn zónder een samenwerking met de gemeenten Heer (Keer!) en Gronsveld (Honthem!). Maar daarvoor was de tijd nog niet rijp: het ontbrak aan middelen en bij de bevolking en de bestuurders van de drie gemeenten was de belangstelling voor onderwijs gering.
Sommige onderzoekers hebben aan de hand van het kunnen plaatsen van een handtekening onder de trouwakte de geletterdheid van de bevolking globaal bepaald. Hoewel wij er niet bij voorbaat van uit kunnen gaan, dat het kunnen plaatsen van een handtekening onder bijvoorbeeld de trouwakte ook daadwerkelijk inhoudt dat men onderwijs gevolgd heeft, kan er niettemin enige waarde aan ontleend worden.
Voor Cadier en Keer heeft de auteur een dergelijk onderzoek verricht naar "schrijfvaardigheid” van de mannen in de periode 1829 tot 1848. Zij waren, globaal genomen, geboren tussen 1790 en 1820. Om over voldoende materiaal te beschikken zijn niet de huwelijksakten, maar de akten van geboorte van hun kinderen bij het onderzoek betrokken. Op enkele uitzonderingen na waren het immers de vaders die aangifte deden en de akten al of niet ondertekenden. In genoemde periode van twintig jaar kwamen 118 verschillende vaders aangifte doen van de geboorte van één of meerdere kinderen. Hiervan konden er 45 (38%) niet schrijven en de akten ondertekenen.
Fragment van een geboorteakte uit 1815 van een zoon van Hubert Dupuits, waarbij burgemeester Gerard Ruth als ambtenaar van de Burgerlijke Stand vermeldt dat de vader en zijn broer Simon (getuige) niet kunnen schrijven. De tweede getuige, Jean van den Boorn, ondertekent wel.
Van deze 118 vaders waren er slechts 46 in Keer of Cadier geboren óf in hun jeugd hier opgegroeid. Van deze 46 mannen konden er twaalf (26%) de aangifte niet ondertekenen. Kortom 74% was in staat een handtekening te plaatsen. Zelfs indien de nodige restrictie in acht genomen wordt bij de stelling, dat iemand die zijn handtekening kan plaatsen ook kan lezen en schrijven, dan nog is de conclusie gerechtvaardigd, dat een niet onbelangrijk deel van de in Keer of Cadier geboren of opgegroeide vaders rond 1800 enige vorm van onderwijs had genoten.
Na 1814 komen wij achtereenvolgens Jan Bergmans en Matthijs van Laar als koster-onderwijzers in Cadier tegen. In de rekeningen van de gemeente Cadier uit die periode treffen wij uitgaven aan voor het lesgeven door de twee kosters aan "behoeftige kinderen”. Uit deze gegevens blijkt opnieuw dat de gemeente zelf geen onderwijs organiseerde, maar de onderwijzer slechts steunde door een bijdrage voor het geven van enig onderwijs aan kinderen van onbemiddelde ouders. Er was geen schoollokaal met onderwijzerswoning aanwezig, zodat wij aannemen dat de kinderen bij de koster thuis les kregen. In de volksmond kreeg zijn woning al snel de naam “school”.
Bijna twee jaar later werd dit voornemen nog eens vermeld. Op 30 maart 1847 besloot de raad bij Gedeputeerde Staten goedkeuring aan te vragen voor de aankoop van een huis met weide. De raad achtte de oprichting van regelmatig onderwijs opnieuw van groot belang. Voor notaris Bootz te Amby werd op 31 maart 1847 de koop bezegeld voor een totaal bedrag van f 621,28. Verkopers van het huis met tuin, weide en aanhorigheden waren Pieter Schreurs en zijn vrouw Anna Catharina Heijenraets.
De voormalige onderwijzerswoning en een deel van de lagere school
Opnieuw verstreken er twee jaar. Op de zitting van 1 maart 1850, waren de dorpsbestuurders zover, dat zij het bestaande gebouw geschikt achtten om als onderwijzerswoning te dienen en hierbij een nieuw schoollokaal te bouwen. De grootte van het lokaal werd berekend op maximaal 55 tot 60 kinderen. Het opknappen van de bestaande woning bleek echter te duur en het huis werd afgebroken. In juni van dat jaar werden de plannen goedgekeurd, maar met de uitvoering kon nog niet begonnen worden: de oogsttijd verhinderde dat de inwoners spandiensten konden uitvoeren (het transport van de bouwmaterialen), terwijl dit wel in de voor het boerenbedrijf rustige wintertijd mogelijk was. Voor het verkrijgen van bouwmateriaal (mergel) trok men een krediet uit om een van oudsher aan de Kleinberg of Hotsboom gelegen en sedert enige jaren ingestorte blokberg weer te openen door het maken van een nieuwe ingang naast de ingestorte oude toegang. Verder besloot men de aanbesteding nog in 1851 te doen, zodat in het vroege voorjaar met de bouw gestart kon worden. Inmiddels werd de benodigde kalk besteld, omdat deze op de bouwplaats minstens zes maanden van tevoren gelescht moest worden.
Begin 1852 werd de school geopend. De juiste datum hebben wij niet gevonden, maar daar onderwijzer Vliegen op 8 januari 1852 benoemd werd, moet dit kort na die datum geweest zijn, vermoedelijk 1 februari. Dat was de uiterste opleveringsdatum van het meubilair.
Enkele maanden later maakt onderwijzer Vliegen kenbaar dat het voor hem en zijn gezin onmogelijk was genoegen te nemen met de onderwijzerswoning, bestaande uit één enkele kamer. De noodzaak voor uitbreiding van de woning werd onderschreven door de schoolopziener en ook de raad zag in “dat het zoo wel voor het zindelijke als voor de gezondheid en het zedelijke niet alleen te wenschen maar zelfs noodzakelijk was, dat door bijbouwing het ongerief worden weggenomen van in een en dezelfde kamer te moeten slapen, koken en eten”.
Op 15 juni 1852 werd het plan goedgekeurd voor de opbouw van een keuken in de onderwijzerswoning met een uitgang via de school. De kosten, geraamd op 300 gulden, kon de gemeente echter niet op tafel leggen. De vergroting van de onderwijzerswoning met een keuken verschoof men naar de lente van 1853 en tussentijds zou men trachten een subsidie te verwerven.
Tekening van de eerste school met onderwijzerswoning, gemaakt n.a.v. het plan tot de bouw van een kamer aan de woning (1852).
Men had de smaak van het wijzigen van de bouwplannen blijkbaar te pakken. Tijdens de zitting van 27 januari 1853 besloot men een kamer aan de onderwijzerswoning te maken en op 25 maart nog een badkamer. In juli vond de openbare aanbesteding van deze uitbreiding plaats. Aannemer en timmerman Jan Essers voerde het werk uit voor 325 gulden, exclusief het door de gemeente geleverde bouwmateriaal ter waarde van 180 gulden. In 1856 tenslotte besloot men bij de woning van de onderwijzer een bakhuis te bouwen.
De onderwijzerswoning en het oude schoollokaal hebben decennia lang dienst gedaan als kapelanie en (later) als huisvesting voor diverse veldwachters en anderen. Over de verdere geschiedenis van het gebouw en de bewoners de volgende keer meer.
In deze aflevering stond het schoolgebouw met onderwijzerswoning centraal. Over de onderwijzer, leerlingen, methodieken en andere zaken is vanwege de omvang van het artikel niet of nauwelijks gesproken. In de volgende Kroniek zal hier aandacht aan besteed worden.
Stadsarchief Maastricht: Notarieel Archief, inv. nr. 8250, akten 75 en 227.
Literatuur:
J. Brepoels: Het lager onderwijs in de provincie Limburg (1815-1830)