Voor God en Staat voor Huis en Haard De Burgerwacht door Jo Purnot
In café-restaurant 't Circus (voorheen Auberg Montagne, in de volksmond 'beej d'r Sorre' genoemd) hangt een grote foto aan de muur. Al dertig jaar kijken vanaf die foto 42 Keerdenaren naar de cafébezoekers en luisteren zij naar hun geleuter aan het buffet. Gelet op het vaandel dat zij bij zich hebben, gaat het hier om de voormalige burgerwacht. Reden genoeg om eens in het verleden te duiken en proberen te achterhalen wat die burgerwacht in ons dorp eigenlijk voorstelde.
Voorzijde van het vaandel van de Burgerwacht
Doel van de burgerwacht Op het eind van de Eerste Wereldoorlog vonden in verschillende Europese landen revoluties plaats, waarbij koningshuizen en keizersdynastieën van hun troon werden gestoten. Onze regering maakte zich zorgen dat die revolutionaire ideeën niet bij de oostgrens zouden stoppen en dat ook hier de vlam in de pan zou slaan. Een aantal
51
maatregelen werd genomen om dat te voorkomen. Eén daarvan was het oprichten van burgerwachten.
Het doel was "bestrijden van revolutionaire aanrandingen en bedreigingen van de openbare- en maatschappelijke orde". Dat kon gewapenderhand, maar ook door te zorgen dat openbare diensten konden blijven functioneren en door het bewaken van openbare gebouwen.
Tevens probeerde de overheid door de burgerwacht een vaste band te smeden tussen regeringsgetrouwe personen.
De burgerwacht bestond uit mannen van minstens achttien jaar die zich daarvoor vrijwillig beschikbaar stelden. De organisatie stond ter beschikking van de burgemeester en had geen relatie met het leger.
De burgervader moest voorkomen dat de burgerwacht een militair aanzien kreeg. Het advies was om niet te veel te exerceren.
Binnen de burgerwacht was een groepje, het vliegend vendel, dat gebruikmaakte van fietsen, zodat het snel naar bedreigde punten gedirigeerd kon worden.
Selectie van leden De plaatselijke autoriteiten kregen de opdracht goed te selecteren;
uitsluitend betrouwbare personen mochten tot de burgerwacht toetreden. Geen leden van linkse revolutionaire groepen, maar ook geen personen die lid waren van een fascistische vereniging. Zo werd in een circulaire (25 februari 1919) gewaarschuwd voor mijnwerkers die alleen maar burgerwachter wilden worden om zo gratis een vuurwapen en schietles te krijgen. Op die manier konden ze een eventuele revolutionaire partij steunen.
Voor de plateaudorpen was die waarschuwing wat overdreven want bijna iedereen stemde hier toch op de RK Staatspartij.
De organisatie had een eigen blad 'de Limburgsche Burgerwachter'.
In dit blad zette de leiding zich constant af tegen de bolsjewieken en het 'Rode gevaar'. Ook de toenmalige SDAP kon de toets der kritiek niet doorstaan.
Voordat mannen zich burgerwachter mochten noemen, moesten zij zweren de bevelen van meerderen in rang stipt op te volgen. Verder kregen zij een legitimatiebewijs en droegen zij een stoffen band om de arm.
52
De Keerder burgerwacht De Keerder burgerwacht werd in januari 1920 opgericht. Over burgerwachten in Honthem en 't Rooth is niets bekend. Gelet op het gering aantal beschikbare mannen is dat niet verwonderlijk.
De burgemeester die hier het heft in handen had, was mr. M.P.Adriën Thomassen. Hij volgde in 1919 zijn naamgenoot M. Thomassen op (geen familie). Adriën Thomassen was twee jaar eerder al tot burgemeester in Heer benoemd. Hij woonde halverwege beide gemeenten in de Keerderberg. In 1941 maakte hij promotie, hij werd door de Rijkscommissaris voor de bezette gebieden eervol ontslagen met gelijktijdige benoeming tot burgemeester in Kerkrade. Hij kon dus door zijn positieve houding tegenover de bezetters op hun sympathie rekenen.
De verdere leiding van de burgerwacht bestond uit de gemeentesecretaris Alfred Emon, voorzitter; de onderwijzer Wöllem Spronck (va de Gard), secretaris en Pieke Ruwet (va Seike), commandant.
Waarschijnlijk had de laatste, evenals zijn twee collega-bestuursleden, wat meer lèttersj vrieë'te (opleiding genoten) dan de gemiddelde Keerdenaar. Hoe het zij, hij kon goed commando's geven. Dat was nodig want hoewel het advies luidde niet te exerceren, werd in Keer heel wat afgemarcheerd.
De gemeenteraad, die nooit scheutig was met subsidies, gaf toch in het oprichtingsjaar 1920 een tegemoetkoming van één cent per inwoner. Toen vijf jaar later 50 gulden werd gevraagd, was de animo een stuk gedaald. Alleen de raadsleden die zelf lid waren van de burgerwacht stemden voor.
In 1928 stelde zich het raadslid Daemen (Jenniske) hardop de vraag of de subsidie van de plaatselijke burgerwacht wel noodzakelijk was. Hij vond dat in deze gemeente de burgerwacht te veel aan machtsvertoon deed. De burgemeester was het daar helemaal niet mee eens, beiden kregen het daarover flink met elkaar aan de stok.
De Halléi in, nondedsjuu!
Als de commandant, Pieke Ruwet verhinderd was, nam Beijers het bevel over. De manschappen maakten daar soms misbruik van. Zo gebeurde het herhaaldelijk dat ze over de Rijksweg richting Blankenberg marcheerden. Ter hoogte van de laan (Halléi) naar Blanken-
53
Rechts de latere commandant van de Burgerwacht Pieke Ruwet met zijn zus Catharina Helena Hubertina Ruwet en moeder Maria Lucia Brouwers, de tweede echtgenote van Johannes Hubertus Ruwet.
berg gaf Beijers dan het commando 'rechtsaf', om zo zijn mensen de laan in te dirigeren. Van tevoren hadden die echter onder elkaar afgesproken, dat zij het bevel zouden negeren en rechtdoor zouden lopen. Beijers werd dan ontzettend kwaad en schreeuwde: "De Halléi in, nondedsjuu!". Waarna de groep alsnog heel gewillig zijn bevel opvolgde. Achteraf dolle pret natuurlijk.
Perikelen in de burgerwacht In 1930 doet "de Limburgsche Burgerwachter" verslag over de federatiewedstrijden in Mesch. Het verslag meldt: "Keer blonk uit
54
door afwezigheid op de Meschergaank. Waarom ontbrak Keer op dit gezellig feest? Kom mannen, pakken jullie de zaak daar ook eens flink aan, en houdt de fut er in".
Broeide er iets binnen de vereniging? De afwezigheid in Mesch moet een reden gehad hebben. Toch gingen de schietwedstrijden voor eigen publiek datzelfde jaar in de Roeze Kojl door. Het bestuur deed daar zelfs uitgebreid verslag over. Volgens de rapporteur namen 56 Keerder burgerwachters deel aan de wedstrijden. De uitslag van de persoonlijke wedstrijden was: 1 e Will. Spronck, 2e p. Daemen, 3e J.
Nelissen, 4e D. Bröcheler en 5e L. Lemmens.
De laatste 'stuiptrekkingen' In het laatste levensjaar, op 11 januari 1931, vond nog een feestvergadering plaats in café Haesen (tegenwoordig café Old Inn). De secretaris noteerde op de toentertijd gebruikelijke, wollige manier: "De financiën lieten geen grootsen opzet toe. Toch is het een zeer gezellige en geslaagde vergadering geweest, die de kameraadschappelijke band nauwer heeft aangehaald. Allen waren present. De Voorzitter de heer A. Ernon openende met den Christelijken groet. Hij heette de talrijke leden welkom en wenste hen op deze eerste vergadering een "Zalig Nieuwjaar". Daarna werden de prijzen uitgereikt. De secretaris Will. Spronck sprak over het nut van de 'Limburgsche Burgerwachter' die een band vormt tussen alle burgerwachten van dit gewest en de leden op de hoogte stelt en houdt van alles wat een degelijk burgerwachter dient te weten. Tot eer onzer Burgerwachter mag ik dan ook met het grootste genoegen vermelden, dat het gevolg was dat alle Keerdenaren Burgerwachters in de gelegenheid zullen zijn De Limburgsche Burgerwachter te lezen, want in alle huisgezinnen waar een of meerdere leden wonen, zal hij verschijnen. Zulk een maandelijkse lezing kan als een maandelijkse oefening beschouwd worden. Daarna was het woord aan de zeer geachten commandant de heer P. Ruwet die wegens vertrek naar het buitenland zich genoodzaakt ziet ontslag te nemen. Zijn krachtige en gloedvolle afscheidsrede maakte een diepe indruk op zijn kameraden, zoals hij zijn mannen altijd noemde en die dat ook werkelijk waren. Hij herinnerde aan de tijd van toernooien, aan de vele oefeningen zoo flink en blijmoedig onder zijn commando bijgewoond. En ook al verschenen eens wolkjes aan de lucht tot wolken formeerden zij zich niet. Integendeel spoedig was de
hemel weer helder. Het speet hem dan ook zeer zijn trouwe makkers vaarwel te moeten zeggen, maar met geest en hart zou hij toch steeds Keerder Burgerwachter blijven. Namens de vergadering dankte de voorzitter de commandant voor zijn opofferingen die hij zich steeds belangeloos getroost heeft en die onze burgerwacht zulk een flinke reputatie bezorgde. Ook de secretaris dankte voor de bereidwillige en aangename samenwerking, die er steeds in het bestuur heerste en ontlokte hem tot groot genoegen der vergadering de toezegging om op de eerst volgende vergadering bij de installatie van zijn opvolger tegenwoordig te zijn.
Wegens het vergevorderd uur werd deze zeer geanimeerde vergadering gesloten ofschoon er nog verschillende punten op de agenda stonden. Deze zullen dan behandeld worden op de eerstvolgende vergadering welke over drie weken gehouden wordt".
Het einde van de burgerwacht Ondanks de goede voornemens tijdens de feestvergadering, horen we daarna nauwelijks nog iets. Wel wordt Jacques Schoenmakers een paar maanden later nog tot commandant benoemd. Maar dan wordt het stil. Er vindt vanaf medio 1931 geen enkele activiteit meer plaats.
De geweren, die voorheen bij Neske Vleege (Vliegen) opgeslagen waren, moesten naar het gemeentehuis (tegenwoordig: Keerhoes).
Was een meningsverschil tussen de burgemeester en de leden over de bewaarplaats van de geweren de oorzaak? Was men het niet eens met de benoeming van de commandant? We hebben de feiten niet kunnen achterhalen. Wel weten we dat het bestuur is afgetreden en de gemeenteraad vanaf 1931 de subsidie intrekt. Verder regelt de burgemeester dat in juli 1938 het KSO-geweer wordt overgegeven aan de burgerwacht van Nijswiller. De overige 35 geweren met toebehoren en ledergoed gaan naar de burgerwacht van Geleen. De munitie werd verzonden naar het magazijn de Hembrug te Zaandam.
Wanneer na de Duitse inval de bezetters informeren naar alle bezittingen van de Keerder burgerwacht, antwoordt de gemeente-ambtenaar dat de eigendommen van de voormalige burgerwacht, een vaandel en negen medailles, zijn opgestuurd naar de Inspecteur-Generaal der Nederlandse Politie te 's-Gravenhage. Wat het vaandel betreft is dat wellicht niet (helemaal) juist.
56
Het vaandel
Achterkant van het vaandel met de tekst op een rood-wit-blauwe achtergrond.
Voor de Tweede Wereldoorlog had in Limburg elke zichzelf respecterende vereniging of organisatie een vaandel ('ne vaan). Het vaandel moest de verbondenheid tussen de leden uitdrukken. Bij begrafenissen van leden, bij evenementen en bij processies werd het vaandel meegedragen. Ook onze burgerwacht had zo een vaandel. Het was aan de voorzijde gemaakt van donker mauve velours, met de geborduurde tekst: 'Burgerwacht Cadier en Keer 1920'. Verder is op de voorkant nog het wapen van Cadier genaaid, een zilveren berg, wat Blankenberg moest voorstellen. De achterzijde bestaat uit schuine vlakken in rood/ wit/blauw, met de tekst: 'Voor God en Staat voor Huis en Haard' .
K wam het vaandel toen de oorlog uitbrak in het Missiehuis terecht bij pater E. Kennis? Vond hij de tekst: 'Voor God en Staat voor Huis en
57
Haard' te confronterend voor de bezetter en liet hij daarom de vlag onderduiken bij zijn familie in Den Haag? Of had men het inderdaad naar de politie in Den Haag opgestuurd?
In ieder geval, toen de oorlog voorbij was verzocht de burgemeester per brief aan pater E. Kennis, die inmiddels in 's-Gravenhage woonde, het vaandel terug te krijgen. De pater antwoordde dat sinds 1942 het vaandel bij zijn broer en schoonzus was. Hij vermeldde verder dat zijn familie als illegale werkers verschillende vaandels hadden weten te bemachtigen. Deze werden tijdens een huiszoeking bij zijn broer niet gevonden. Wel werden zijn broer en schoonzus afgevoerd naar het kamp Amersfoort. Na de oorlog is zijn broer weer van zijn ontberingen in Amersfoort hersteld. Over zijn schoonzus schrijft hij niets meer.
Pater Kennis zorgde dat het vaandel weer in Keer terugkwam. Bij teruggave ontbrak het geborduurde gemeentewapen. Hij betichtte een NSB-er ervan het gemeentewapen verwijderd te hebben.
Het vaandel terug in 't Keerhoes Na terugkomst in Keer kwam het vaandel in de kelder van het gemeentehuis terecht. Bij de opheffing van de zelfstandige gemeente Cadier en Keer (1982), belandde de flink gehavende vaan in een kast bij de Vereniging tot Natuurbehoud (VTN). Daar werd hij jaren later door een lid van de Historische kring ontdekt. Die ontfermde zich over het vaandel en liet hem restaureren bij mevrouw Philippens in Mechelen. Tijdens het 30-jarig jubileumfeest van de VTN in 1996 werd het gerestaureerde vaandel teruggegeven aan de vereniging. De VTN stond hem vervolgens weer in bruikleen af aan het Stichtingsbestuur van 't Keerhoes. Waardoor het vaandel na jarenlange omzwervingen weer op zijn thuisbasis terug is, het oude gemeentehuis.
Ten slotte In ons dorp sloten zich relatief veel mannen aan bij de burgerwacht.
Daarom is de vraag gerechtvaardigd of al die Keerdenaren wel zo vreselijk enthousiast waren voor het ideaal "pal staan voor Staat en Regering"? Of speelden andere beweegredenen een rol? De schietoefeningen maakten het wel erg aanlokkelijk. Want jagen en schieten was in die tijd een hobby, waar de meeste mannen wel warm voor konden lopen. Hoe het ook zij, we kunnen het ze niet meer vragen.
58
-
Voorzover we weten is nog welgeteld één burgerwachter (Juup Bisscheroux) in leven.
Infannatie:
Gemeente-archief inv. ill. 655, Gemeente-raadsverslagen 1920-1941.
Parochiearchief H. Kruisverheffing Cadier en Keer.
Interview luup Bisscheroux door Man Mourmans en Bennie Essers.
Stadsbibliotheek Maastricht: De Limburgsche Burgerwachter.
Voor God en Staat voor Huis en Haard
door Jo Purnot
In café-restaurant 't Circus (voorheen Auberg Montagne, in de volksmond 'beej d'r Sorre' genoemd) hing een grote foto aan de muur.
Al dertig jaar kijken vanaf die foto 42 Keerdenaren naar de cafébezoekers en luisteren zij naar hun geleuter aan het buffet. Gelet op het
vaandel dat zij bij zich hebben, gaat het hier om de voormalige burgerwacht. Reden genoeg om eens in het verleden te duiken en proberen
te achterhalen wat die burgerwacht in ons dorp eigenlijk voorstelde.
Voorzijde van het vaandel van de Burgerwacht
Doel van de burgerwacht
Op het eind van de Eerste Wereldoorlog vonden in verschillende Europese landen revoluties plaats, waarbij koningshuizen en
keizersdynastieën van hun troon werden gestoten. Onze regering maakte zich zorgen dat die revolutionaire ideeën niet bij de oostgrens
zouden stoppen en dat ook hier de vlam in de pan zou slaan. Een aantal maatregelen werd genomen om dat te voorkomen. Eén daarvan was
het oprichten van burgerwachten.
Het doel was "bestrijden van revolutionaire aanrandingen en bedreigingen van de openbare- en maatschappelijke orde". Dat kon
gewapenderhand, maar ook door te zorgen dat openbare diensten konden blijven functioneren en door het bewaken van openbare gebouwen.
Tevens probeerde de overheid door de burgerwacht een vaste band te smeden tussen regeringsgetrouwe personen.
De burgerwacht bestond uit mannen van minstens achttien jaar die zich daarvoor vrijwillig beschikbaar stelden. De organisatie stond ter
beschikking van de burgemeester en had geen relatie met het leger. De burgervader moest voorkomen dat de burgerwacht een militair
aanzien kreeg. Het advies was om niet te veel te exerceren. Binnen de burgerwacht was een groepje, het vliegend vendel, dat
gebruikmaakte van fietsen, zodat het snel naar bedreigde punten gedirigeerd kon worden.
Selectie van leden
De plaatselijke autoriteiten kregen de opdracht goed te selecteren; uitsluitend betrouwbare personen mochten tot de burgerwacht toetreden.
Geen leden van linkse revolutionaire groepen, maar ook geen personen die lid waren van een fascistische vereniging. Zo werd in een
circulaire (25 februari 1919) gewaarschuwd voor mijnwerkers die alleen maar burgerwachter wilden worden om zo gratis een vuurwapen en
schietles te krijgen. Op die manier konden ze een eventuele revolutionaire partij steunen. Voor de plateaudorpen was die waarschuwing wat
overdreven want bijna iedereen stemde hier toch op de RK Staatspartij. De organisatie had een eigen blad 'de Limburgsche Burgerwachter'.
In dit blad zette de leiding zich constant af tegen de bolsjewieken en het 'Rode gevaar'. Ook de toenmalige SDAP kon de toets der kritiek
niet doorstaan.
Voordat mannen zich burgerwachter mochten noemen, moesten zij zweren de bevelen van meerderen in rang stipt op te volgen. Verder kregen
zij een legitimatiebewijs en droegen zij een stoffen band om de arm.
De Keerder burgerwacht
De Keerder burgerwacht werd in januari 1920 opgericht. Over burgerwachten in Honthem en 't Rooth is niets bekend. Gelet op het gering
aantal beschikbare mannen is dat niet verwonderlijk. De burgemeester die hier het heft in handen had, was mr. M.P.Adriën Thomassen. Hij
volgde in 1919 zijn naamgenoot M. Thomassen op (geen familie). Adriën Thomassen was twee jaar eerder al tot burgemeester in Heer
benoemd. Hij woonde halverwege beide gemeenten in de Keerderberg. In 1941 maakte hij promotie, hij werd door de Rijkscommissaris voor
de bezette gebieden eervol ontslagen met gelijktijdige benoeming tot burgemeester in Kerkrade. Hij kon dus door zijn positieve houding
tegenover de bezetters op hun sympathie rekenen. De verdere leiding van de burgerwacht bestond uit de gemeentesecretaris Alfred Emon,
voorzitter; de onderwijzer Wöllem Spronck (va de Gard), secretaris en Pieke Ruwet (va Seike), commandant. Waarschijnlijk had de laatste,
evenals zijn twee collega-bestuursleden, wat meer lèttersj vrieë'te (opleiding genoten) dan de gemiddelde Keerdenaar. Hoe het zij,
hij kon goed commando's geven. Dat was nodig want hoewel het advies luidde niet te exerceren, werd in Keer heel wat afgemarcheerd.
De gemeenteraad, die nooit scheutig was met subsidies, gaf toch in het oprichtingsjaar 1920 een tegemoetkoming van één cent per inwoner.
Toen vijf jaar later 50 gulden werd gevraagd, was de animo een stuk gedaald. Alleen de raadsleden die zelf lid waren van de burgerwacht
stemden voor. In 1928 stelde zich het raadslid Pie Daemen hardop de vraag of de subsidie van de plaatselijke burgerwacht wel
noodzakelijk was. Hij vond dat in deze gemeente de burgerwacht te veel aan machtsvertoon deed. De burgemeester was het daar helemaal
niet mee eens, beiden kregen het daarover flink met elkaar aan de stok.
De Halléi in, nondedsjuu!
Als de commandant, Pieke Ruwet verhinderd was, nam Beijers het bevel over. De manschappen maakten daar soms misbruik van. Zo
gebeurde het herhaaldelijk dat ze over de Rijksweg richting Blankenberg marcheerden.Ter hoogte van de laan (Halléi) naar Blankenberg
gaf Beijers dan het commando 'rechtsaf', om zo zijn mensen de laan in te dirigeren. Van tevoren hadden die echter onder elkaar afgesproken,
dat zij het bevel zouden negeren en rechtdoor zouden lopen. Beijers werd dan ontzettend kwaad en schreeuwde: "De Halléi in, nondedsjuu!".
Waarna de groep alsnog heel gewillig zijn bevel opvolgde. Achteraf dolle pret natuurlijk.
Rechts de latere commandant van de Burgerwacht Pieke Ruwet met zijn zus Catharina Helena Hubertina Ruwet en moeder Maria Lucia Brouwers, de tweede echtgenote van Johannes Hubertus Ruwet.
Perikelen in de burgerwacht
In 1930 doet "de Limburgsche Burgerwachter" verslag over de federatiewedstrijden in Mesch. Het verslag meldt: "Keer blonk uit
door afwezigheid op de Meschergaank. Waarom ontbrak Keer op dit gezellig feest? Kom mannen, pakken jullie de zaak daar ook eens flink aan, en houdt de fut er in". Broeide er iets binnen de vereniging? De afwezigheid in Mesch moet een reden gehad hebben. Toch gingen de schietwedstrijden voor eigen publiek datzelfde jaar in de Roeze Kojl door. Het bestuur deed daar zelfs uitgebreid verslag over. Volgens de rapporteur namen 56 Keerder burgerwachters deel aan de wedstrijden. De uitslag van de persoonlijke wedstrijden was: 1 e Will. Spronck, 2e p. Daemen, 3e J.Nelissen, 4e D. Bröcheler en 5e L. Lemmens.
De laatste 'stuiptrekkingen'
In het laatste levensjaar, op 11 januari 1931, vond nog een feestvergadering plaats in café Haesen (tegenwoordig café Old Inn). De secretaris noteerde op de toentertijd gebruikelijke, wollige manier: "De financiën lieten geen grootsen opzet toe. Toch is het een zeer gezellige en geslaagde vergadering geweest, die de kameraadschappelijke band nauwer heeft aangehaald. Allen waren present. De Voorzitter de heer A. Ernon openende met den Christelijken groet. Hij heette de talrijke leden welkom en wenste hen op deze eerste vergadering een "Zalig Nieuwjaar". Daarna werden de prijzen uitgereikt. De secretaris Will. Spronck sprak over het nut van de 'Limburgsche Burgerwachter' die een band vormt tussen alle burgerwachten van dit gewest en de leden op de hoogte stelt en houdt van alles wat een degelijk burgerwachter dient te weten. Tot eer onzer Burgerwachter mag ik dan ook met het grootste genoegen vermelden, dat het gevolg was dat alle Keerdenaren Burgerwachters in de gelegenheid zullen zijn De Limburgsche Burgerwachter te lezen, want in alle huisgezinnen waar een of meerdere leden wonen, zal hij verschijnen. Zulk een maandelijkse lezing kan als een maandelijkse oefening beschouwd worden. Daarna was het woord aan de zeer geachten commandant de heer P. Ruwet die wegens vertrek naar het buitenland zich genoodzaakt ziet ontslag te nemen. Zijn krachtige en gloedvolle afscheidsrede maakte een diepe indruk op zijn kameraden, zoals hij zijn mannen altijd noemde en die dat ook werkelijk waren. Hij herinnerde aan de tijd van toernooien, aan de vele oefeningen zoo flink en blijmoedig onder zijn commando bijgewoond. En ook al verschenen eens wolkjes aan de lucht tot wolken formeerden zij zich niet. Integendeel spoedig was de
hemel weer helder. Het speet hem dan ook zeer zijn trouwe makkers vaarwel te moeten zeggen, maar met geest en hart zou hij toch steeds Keerder Burgerwachter blijven. Namens de vergadering dankte de voorzitter de commandant voor zijn opofferingen die hij zich steeds belangeloos getroost heeft en die onze burgerwacht zulk een flinke reputatie bezorgde. Ook de secretaris dankte voor de bereidwillige en aangename samenwerking, die er steeds in het bestuur heerste en ontlokte hem tot groot genoegen der vergadering de toezegging om op de eerst volgende vergadering bij de installatie van zijn opvolger tegenwoordig te zijn. Wegens het vergevorderd uur werd deze zeer geanimeerde vergadering gesloten ofschoon er nog verschillende punten op de agenda stonden. Deze zullen dan behandeld worden op de eerstvolgende vergadering welke over drie weken gehouden wordt".
Het einde van de burgerwacht
Ondanks de goede voornemens tijdens de feestvergadering, horen we daarna nauwelijks nog iets. Wel wordt Jacques Schoenmakers een paar maanden later nog tot commandant benoemd. Maar dan wordt het stil. Er vindt vanaf medio 1931 geen enkele activiteit meer plaats. De geweren, die voorheen bij Neske Vleege (Vliegen) opgeslagen waren, moesten naar het gemeentehuis (tegenwoordig: Keerhoes). Was een meningsverschil tussen de burgemeester en de leden over de bewaarplaats van de geweren de oorzaak? Was men het niet eens met de benoeming van de commandant? We hebben de feiten niet kunnen achterhalen. Wel weten we dat het bestuur is afgetreden en de gemeenteraad vanaf 1931 de subsidie intrekt. Verder regelt de burgemeester dat in juli 1938 het KSO-geweer wordt overgegeven aan de burgerwacht van Nijswiller. De overige 35 geweren met toebehoren en ledergoed gaan naar de burgerwacht van Geleen. De munitie werd verzonden naar het magazijn de Hembrug te Zaandam.
Wanneer na de Duitse inval de bezetters informeren naar alle bezittingen van de Keerder burgerwacht, antwoordt de gemeente-ambtenaar dat de eigendommen van de voormalige burgerwacht, een vaandel en negen medailles, zijn opgestuurd naar de Inspecteur-Generaal der Nederlandse Politie te 's-Gravenhage. Wat het vaandel betreft is dat wellicht niet (helemaal) juist.
Het vaandel
Achterkant van het vaandel met de tekst op een rood-wit-blauwe achtergrond.
Voor de Tweede Wereldoorlog had in Limburg elke zichzelf respecterende vereniging of organisatie een vaandel ('ne vaan). Het vaandel moest de verbondenheid tussen de leden uitdrukken. Bij begrafenissen van leden, bij evenementen en bij processies werd het vaandel meegedragen. Ook onze burgerwacht had zo een vaandel. Het was aan de voorzijde gemaakt van donker mauve velours, met de geborduurde tekst: 'Burgerwacht Cadier en Keer 1920'. Verder is op de voorkant nog het wapen van Cadier genaaid, een zilveren berg, wat Blankenberg moest voorstellen. De achterzijde bestaat uit schuine vlakken in rood/ wit/blauw, met de tekst: 'Voor God en Staat voor Huis en Haard' .
K wam het vaandel toen de oorlog uitbrak in het Missiehuis terecht bij pater E. Kennis? Vond hij de tekst: 'Voor God en Staat voor Huis en
Haard' te confronterend voor de bezetter en liet hij daarom de vlag onderduiken bij zijn familie in Den Haag? Of had men het inderdaad naar de politie in Den Haag opgestuurd?
In ieder geval, toen de oorlog voorbij was verzocht de burgemeester per brief aan pater E. Kennis, die inmiddels in 's-Gravenhage woonde, het vaandel terug te krijgen. De pater antwoordde dat sinds 1942 het vaandel bij zijn broer en schoonzus was. Hij vermeldde verder dat zijn familie als illegale werkers verschillende vaandels hadden weten te bemachtigen. Deze werden tijdens een huiszoeking bij zijn broer niet gevonden. Wel werden zijn broer en schoonzus afgevoerd naar het kamp Amersfoort. Na de oorlog is zijn broer weer van zijn ontberingen in Amersfoort hersteld. Over zijn schoonzus schrijft hij niets meer. Pater Kennis zorgde dat het vaandel weer in Keer terugkwam. Bij teruggave ontbrak het geborduurde gemeentewapen. Hij betichtte een NSB-er ervan het gemeentewapen verwijderd te hebben.
Het vaandel terug in 't Keerhoes
Na terugkomst in Keer kwam het vaandel in de kelder van het gemeentehuis terecht. Bij de opheffing van de zelfstandige gemeente Cadier en Keer (1982), belandde de flink gehavende vaan in een kast bij de Vereniging tot Natuurbehoud (VTN). Daar werd hij jaren later door een lid van de Historische kring ontdekt. Die ontfermde zich over het vaandel en liet hem restaureren bij mevrouw Philippens in Mechelen. Tijdens het 30-jarig jubileumfeest van de VTN in 1996 werd het gerestaureerde vaandel teruggegeven aan de vereniging. De VTN stond hem vervolgens weer in bruikleen af aan het Stichtingsbestuur van 't Keerhoes. Waardoor het vaandel na jarenlange omzwervingen weer op zijn thuisbasis terug is, het oude gemeentehuis.
Ten slotte
In ons dorp sloten zich relatief veel mannen aan bij de burgerwacht. Daarom is de vraag gerechtvaardigd of al die Keerdenaren wel zo vreselijk enthousiast waren voor het ideaal "pal staan voor Staat en Regering"? Of speelden andere beweegredenen een rol? De schietoefeningen maakten het wel erg aanlokkelijk. Want jagen en schieten was in die tijd een hobby, waar de meeste mannen wel warm voor konden lopen. Hoe het ook zij, we kunnen het ze niet meer vragen.
Voorzover we weten is nog welgeteld één burgerwachter (Juup Bisscheroux) in leven.
Informatie:
Gemeente-archief inv. ill. 655, Gemeente-raadsverslagen 1920-1941.
Parochiearchief H. Kruisverheffing Cadier en Keer.
Interview luup Bisscheroux door Man Mourmans en Bennie Essers.
Stadsbibliotheek Maastricht: De Limburgsche Burgerwachter.