Het verenigingsleven
Een liefhebberij verdwijnt
Postduivenvereniging ‘De Luchtbode’
door Jo Purnot
De duivenvereniging in Keer is ter ziele. Al sinds jaren zagen de duivenliefhebbers het ledental van hun vereniging drastisch achteruit hollen. Ouderen moesten er mee op houden en jongeren weigerden nog de tijd, de energie en het geld in de hobby te steken die nodig is om redelijk te kunnen “meevliegen” in de duivensport. De vereniging heeft geen archief bewaard en daarom is dit artikel gebaseerd op mondelinge mededelingen.
De duivensport, een sociale sport
Vele tientallen jaren lang stond een deel van de Keerder gemeenschap op zondagmorgen naar het luchtruim te staren. Vol spanning speurden zij het firmament af in afwachting van de duiven die zich het eerste zouden melden. Het was een sociale belevenis want ook Keerdenaren die zelf geen duiven hadden, voelden zich bij de duivensport betrokken en keken bij buren of vrienden mee. De pastoor deed voor de doêvemêilikersj, zoals ze in de volksmond genoemd werden, een vroege Mis. Van die kerkdienst maakten anderen, boerenknechten, dienstmeiden en huismoeders van grote gezinnen die ook vroeg uit de veren moesten, dankbaar gebruik.
Later op de dag, na afloop van de wedstrijdvlucht, troffen de duivenliefhebbers elkaar in het verenigingslokaal om uitgebreid na te praten en om alweer vooruit te kijken naar de volgende vlucht. In die gesprekken werd de realiteit wel eens uit het oog verloren en waren de sterke verhalen niet van de lucht.
Postduivenvereniging ‘De Luchtbode’
De oprichting van duivenvereniging de Luchtbode vond plaats in 1919. Wellicht hadden enkele Keerdenaren daarvóór al in een naburig dorp ‘meegevlogen’. In ieder geval vond men het, kort na de Eerste Wereldoorlog, ook in ons dorp tijd om een eigen vereniging te beginnen. Het oprichtingslokaal was bij Nieële (Cornelia) Vliegen-Bisscheroux (thans Kerkstraat 4). Nieële was weduwe, haar man was vijf jaar eerder op 41 jarige leeftijd overleden.
In de beginjaren voor het verenigingslokaal Vliegen (Nieële).
Vanaf links: onbekend, Sjeng Spronck (de Lange), onbekend, onbekend, Jan Bessems (de Wiette), onbekend,
Sjiel Hornesch, Sjiel Gilissen (va Tossing);
zittend: onbekend
Volgens de overlevering telde de vereniging bij de start circa twaalf leden. Het eerste bestuur zou bestaan hebben uit Math Beijers, Pierre Mingels en Zjaak Vliegen (va Nieële). Deze laatste was de oudste zoon van de lokaalhoudster. Ondanks zijn jeugdige leeftijd, 17 jaar, was hij jarenlang de drijvende kracht achter de vereniging. Zjaak was het manusje van alles. Hij zette vóór de wedstrijd de duivenklokken gelijk met de moederklok en hij maakte achteraf de uitslagenlijsten gereed. Hij was een waar rekenwonder die bijna alles uit zijn hoofd uitrekende; papier had hij zelden nodig. Het ging bij het vaststellen van de winnaar niet om de duif die het eerste op het hok was teruggekeerd, maar om de duif die het snelste gevlogen had.
Toen Zjaak later getrouwd was met Lies va de Zjerming (Germeaux) en het duivenlokaal inmiddels was overgegaan naar Pie va Tossing (Gilissen), bleef hij toch de man die alle wedstrijdzaken regelde. Volgens zijn zoon Jef heeft Zjaak, op een paar sierduiven na, zelf nooit duiven gehouden.
De duivensport ging vaak over van vader op zoon; jong geleerd oud gedaan. Op haar hoogtepunt zou de vereniging zelfs 73 leden geteld hebben; alleen al in ‘t Vatikaan (buurt rond de Eckelraderweg) woonden 15 of 16 liefhebbers. Gaandeweg vielen steeds meer oudere duivenliefhebbers af; nieuwe kwamen er niet bij.
Duiven houden in de Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de duivensport verboden. De bezetter was bang dat de duiven letterlijk als postduiven gebruikt zouden worden. In oktober 1941 legt de NSB-burgemeester J.M.W. Rösener Manz, die het zowel in de gemeente Heer als in de gemeente Cadier en Keer te vertellen heeft, de duivensport aan banden. Hij verordent dat iedereen die duiven heeft op 23 oktober 1941 tussen 10.00 en 12.00 uur een lijst in drievoud in het gemeentehuis moet overleggen. Op die lijst dienen, buiten de naam van de duivenhouder, ook de ringnummers van de duiven vermeld te staan. De lijsten werden in het gemeentehuis voorzien van een stempel. Een lijst bleef bij de burgemeester, de tweede ging naar de duivenbond en de derde moest bij het duivenhok blijven. Bij uitbreiding van het aantal duiven gold dezelfde procedure. Als een duif dood ging was men verplicht de geringde poot bij het eerste gewricht af te snijden en bij de burgemeester in te leveren. Maar deze verordening is slechts enkele maanden van kracht geweest. Volgens een van onze informanten kondigde Seys-Inquart toen de maatregel af dat alle duiven binnen een week afgemaakt moesten zijn. Ook nu zouden de duivenhouders met alle afgesneden poten naar het gemeentehuis moeten. Het schijnt dat Giel Spronck zich aan dit gebod probeerde te onttrekken, maar dat men hem kwam ‘vertellen’ dat hij onmiddellijk zijn duiven moest vernietigen. Bekend is dat duivenliefhebbers in Sibbe tijdens de oorlogsjaren hun duiven in de mergelgrotten verstopten. Of in ons dorp ook postduiven ondergedoken waren en dus de oorlog overleefd hebben, is niet bekend.
Herstart na de oorlog
Het duurt een paar jaar, maar in 1947 wordt de draad weer opgepakt. Het zijn onder meer burgemeester Duijsens, Baer Arbeel, Wöm Beijers, Sjeng Dubois (va Buûke), Haij Ernon, Baer Heijnen, Giel Spronck en Zjaak Vliegen die het initiatief nemen. Het verenigingslokaal komt opnieuw bij Pie va Tossing (Gilissen). Winand Spronck wordt voorzitter, Frits Haesen secretaris en Egidius Gilissen penningmeester. Binnen niet al te lange tijd groeide de vereniging weer uit naar 35 leden. Ook liefhebbers uit Bemelen, ’t Rooth en Honthem konden er terecht.
Inkorven
De duiven die aan een wedvlucht deelnamen werden op vrijdag ingekorfd. Voordat ze de mand in gingen kregen ze een gummi ringetje aan een poot en voor sommige grote afstandsvluchten nog een extra controle. Natuurlijk werden de hoêres (doffers) en ziêjes (duivinnen) gescheiden ingekorfd. Het aantal duiven dat vroeger ingezet werd, was vergeleken met enkele jaren terug erg gering. Vier tot vijf duiven per liefhebber was toen in Keer gewoon.
Herkenbaar links op de voorgrond Pie Gilissen (va Tossing),
verder Thuur Schreurs (va Baalsje) en Baerke Goessens (jaren zestig)
In de beginjaren moesten de ingekorfde duiven met kar en paard, of soms zelfs per hondskar, naar het bondslokaal van La Colombe aan de Markt in Maastricht gebracht worden. Als vervoerders naar Maastricht worden genoemd ene Bessems (wellicht Doosje) en Ernon. Vanuit Maastricht gingen de duiven verder met de trein. Later werden de wedstrijdmanden door Pinxt uit Maarland/ Eijsden opgehaald.
De wedstrijdvlucht
De meeste duivenliefhebbers speelden vroeger op de kortere afstanden. Boven de 250 km waore v’r vreuger oetgerangeerd vertelt een aantal oude duivenmelkers. Fondsvluchten (lange afstandvluchten) naar bijvoorbeeld Barcelona, 1100 km in vogelvlucht, waren alleen maar voor een handjevol liefhebbers weggelegd. Bergmans in de Keerderberg was daar eentje van.
Rampvluchten, waarbij de helft of meer duiven achterbleven, kwamen vroeger nogal eens voor. Door onweer of langdurige mist raakten de duiven hun oriëntatievermogen kwijt en konden zij de weg naar huis niet meer terug vinden. Het is bekend dat Keerder duiven naderhand aan de andere kant van Het Kanaal gemeld werden. Zo staat de vlucht in 1984 naar Sense als ware rampvlucht bekend. Ook Chartres in 1958 staat in het geheugen gegrift als een echte rampvlucht. Vooral omdat in die tijd vaak alleen de twee of drie beste duiven ingezet werden, was het inderdaad voor de duivenliefhebber een ‘ramp’ wanneer hij zijn beste ‘materiaal’ kwijt raakte.
Seksuele driften, jaloezie en moederinstinct
Het was natuurlijk belangrijk ervoor te zorgen dat de duiven, nadat ze gelost waren, zo snel mogelijk weer thuis op hun hok wilden zijn. Daarom speelden de duivenhouders in op de oerdriften van hun duiven en dan vooral op hun seksuele driften, jaloezie en moederinstinct. Zo zette men kort voor de wedstrijdvlucht ‘n ziêje (duivin) en ‘ne hoêre (doffer) bij elkaar. Het duurde daarna niet lang of beide werden verliefd op elkaar. Kort voordat ze wilden traeje (paren), werden ze uit elkaar gehaald en werd de hoêre in de mand gestopt en op ‘reis’ gestuurd. Logisch dat na lossing de duif er alles aan gelegen was om zo snel mogelijk thuis te zijn. Als dank mocht het verliefde paartje, na terugkomst van de hoêre, een paar uur bij elkaar doorbrengen.
Ook speelden doêvemêilikersj in op de jaloezie. Voordat de hoêre in de wedstrijdmand moest, liet men hem zien dat er een ander mannetje bij zijn vrouwtje was. Ook nu weer vloog na lossing de hoêre de longen uit zijn lijf om zo snel mogelijk weer terug te zijn, zodat hij orde op zaken kon stellen.
Een derde methode was gebruikmaken van het moederinstinct. Men zorgde ervoor dat een broedende duivin die op reis moest gehiekde èi-jer (eieren waarin al een gaatje door het uitkomende jong gemaakt was) onder zich had. Eventueel gebruikte men daarvoor een ei uit een ander nest. Natuurlijk wilde de toekomstige duivenmoeder na lossing weer zo snel mogelijk terug bij haar eieren zijn.
De PDV de Luchtbode 1969.
Zittend vanaf links: Sjeng Spronck (de Lange), Wöm Beijers,Pierre Hornesch, Giel Spronck (va Graët).
Staand vanaf links: Leike Bessems, Egidius Gilissen, Thuur Schreurs, Baerke Goessens, Pie Gilissen (va Tossing)
Heden ten dage wordt nog verhaald over ‘t blauw ziêjeke van Leike Bessems, die op gehiekde èi-jer de sterren van de hemel vloog. Zo geweldig zelfs dat ook andere Keerdenaren aan Leike vroegen om op die duif te mogen wedden. Een van de doêvemêilikersj vertelde ons dat hij een kunstei gebruikte met daarin een klein tikkend horloge, om de duivin het idee te geven dat de eieren aan het uitkomen waren.
Een duif die slecht presteerde kostte alleen maar geld en zorgde voor een minderwaardig nageslacht. Voor deze ongelukkige wachtte de soepketel.
Tijdens de kermis werden ook wel eens speciale vluchten georganiseerd. De Keerdenaren zorgden dan zelf voor vervoer en lossing. De winnaar van zo een kermiskoers kreeg vaak een symbolische prijs, een worst of iets in die orde. Ook werd wel eens op Koninginnedag een vlucht gehouden met een ludieke prijs, een foto van de koningin.
Duivenklok
De duivenklok was een belangrijk attribuut in de duivensport. Bij thuiskomst van de duif moest de gummi wedstrijdring zo snel mogelijk in de duivenklok gestoken worden (klok driê-je), zodat de aankomsttijd ‘geconstateerd’ werd. Een duif die een tijd op het dak bleef zitten voordat hij ’t doeveste (duivenhok) inging, kon de duivenhouder tot waanzin drijven.
De klokken werden voordat zij werden afgehaald allemaal gelijk gezet met de moederklok in het duivenlokaal. Dat gelijk zetten gebeurde op zaterdagavond door Zjaak va Nieële (Vliegen) en Pie va Tossing (Gilissen). Later nam zoon Jef dit karwei van Pie over. Wanneer de klok na afloop van de wedstrijd weer terugkwam in het lokaal, werd de klok opnieuw vergeleken met de tijd op de moederklok. Zo nodig werd dan het verschil gecorrigeerd.
Niet iedere liefhebber kon zich vroeger een duivenklok permitteren. Soms speelden meerdere liefhebbers met één klok. Ook beschikte lokaalhouder Pie (va Tossing) Gilissen over een aantal klokken. Degene die zich (nog) geen klok kon permitteren kreeg een klok van Pie te leen. Wanneer meerdere liefhebbers met één klok speelden, werd de klok buiten ergens op een centrale plaats op een tafeltje gezet. In zo een situatie werden snelle jongens ingehuurd die, nadat de aankomstduif van het ringetje was ontdaan, dit zo gauw mogelijk naar de duivenklok brachten. Bij regenweer plaatste men gewoon ‘ne top (emmer) over de klok.
Nadat een kwart van alle duiven terug was, werd de vlucht gesloten en konden de klokken terug naar het duivenlokaal.
Vandaag de dag is een duivenklok en zeker de ouderwetse prikklok uit de tijd. Bij thuiskomst wordt de duif elektronisch geregistreerd. De duif heeft hiervoor een chip om zijn poot. Dat betekent dat de duivenhouder die zo een apparaat heeft eigenlijk niet meer thuis hoeft te zijn om te constateren dat zijn duif ‘binnen’ is.
Het poulen
Hoeveel geld men aan de wedstrijdsport spendeerde lag aan de speler zelf. Hij kon het zo goedkoop of zo duur maken als hij wilde. Er was een poule op verenigingsniveau, maar ook op kring-, district-, provinciaal-, nationaal- en zelfs internationaal niveau. Hoe hoger de inzet, hoe hoger de eventuele prijs.
Wöm Fraats, voor zijn prijzenkast
Dat poulen was erg verlokkelijk en niet iedereen kon daar verstandig mee omgaan. Het kwam wel eens voor dat bij een echtelijke ruzie verwijten werden gemaakt: Diech waal d’n doûve, meh vier gein ièskas. Behalve het poulen kostten ook de verzorging en de huisvesting van de duiven geld. En dan natuurlijk het geregelde cafébezoek, minstens drie keer per week.
De duivenvereniging van Keer speelde met haar duiven in een poule van andere verenigingen uit Gronsveld en omgeving, die gezamenlijk een samenspel vormden. Maar op een gegeven moment werden de Keerdenaren gedwongen uit te wijken naar het samenspel met Valkenburg en omgeving. De oorzaak hiervan was Sjeng Spronck (va Greet); een van de bekendste duivenliefhebbers die Keer gekend heeft en een van de beste van onze provincie. Sjeng speelde zo goed dat hij voor de andere verenigingen van het samenspel Gronsveld de beste prijzen wegkaapte. Zij maakten daarom bezwaar tegen de deelname van onze dorpeling. Het gevolg was dat de Keerdenaren zich aansloten bij het samenspel van Valkenburg en omgeving. Trouwens nog eerder kende “de Luchtbode” al kampioenen. Zo zagen wij een ingelijst diploma van Lambaer Keulen, vermeldend dat hij in het vliegseizoen 1952 met zijn duif met ringnummer 722842 kampioen was bij de jonge duiven.
Om met succes mee te kunnen vliegen kocht men ook wel eens duiven(eieren). Kwaliteit moest daarbij betaald worden en garantie werd niet gegeven. Het kwam voor dat iemand voor veel geld duiven(eieren) kocht, maar dat naderhand het resultaat tegenviel. Zo gaat het verhaal dat een bekende Keerdenaar aan zijn duivenvrienden verslag deed van het feit dat zijn vorig jaar duur gekochte duif in verband met tegenvallende prestaties in de soepketel terecht was gekomen. M’n vròw voond de sop lekker. Ich höb mer neet vertèld dat ekere lieëpel sop haör 5 gölle kosde, want dan waor ’t jach gewaes. (Ik heb maar niet verteld dat iedere lepel soep haar 5 gulden kostte, want dan waren de rapen gaar geweest).
De duivenklok afhalen
Op zondagmorgen moesten de duivenklokken afgehaald worden. Dat gebeurde na de H.Mis van zeven uur. Als de Eucharistieviering op tijd afgelopen was, kon men - en passant - in het café even vóór acht uur naar de duivenberichten luisteren. Bij de grotere afstandsvluchten was het niet ongebruikelijk dat de speelkaarten op tafel kwamen. Dat was niet zonder risico, want men moest wel vóór de duif thuis zijn. Eens, bij een vlucht naar Orleans ( ongeveer 430 km), was het kaarten zo spannend dat Baer van de Heijn (Heijnen) zijn duif al had kunnen klokken, terwijl een aantal van zijn rivalen nog achter de kaarten zat. Toen hij plotseling in de deur stond om zijn klok terug te brengen, was er natuurlijk paniek alom. Jarenlang is dit voorval onderwerp van gesprek geweest.
De duiventil
‘t Doeveste of doêvesjlaag, zoals de duiventil in Keer genoemd wordt, heeft in de loop der jaren een hele ontwikkeling doorgemaakt. Tegenwoordig zijn het kleine paleisjes vergeleken met de beginjaren; airconditioning is al geen uitzondering meer. Vroeger huisden de duiven op de zolder. Door een opening in het pannendak konden ze in en uit vliegen. In de tijd dat het Keerhoes als gemeentehuis en schoolgebouw fungeerde, speelde de zoon van de hoofdonderwijzer, Zjuul Leijsen, zelfs mee vanaf de zolder van het Keerhoes. Niemand die daar aanstoot aannam. De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat het aantal duiven per doêvesjlaag vroeger veel minder was dan vandaag de dag; tien, twintig duiven waren toen heel gewoon. Nu hebben die paar duivenhouders die nog over zijn, samen meer duiven dan vroeger alle duivenliefhebbers bij elkaar.
De verzorging van de duiven gebeurde meestal door de duivenliefhebber zelf. Een enkele keer kwam het wel eens voor dat de vrouw des huizes de verzorging voor haar rekening nam, maar dat was een uitzondering. Kwaadsprekers zeiden wel eens: dae haet mie òug vuur z’n doêve es voor z’n vròw. Het kwam ook voor dat men iemand inhuurde om de duiven te verzorgen of dat men een co-schap met iemand aanging. Zo heeft Sjeng (de Lange) Spronck jarenlang de duiven van Pierre Bessems verzorgd, en met veel succes. Toen Sjeng ermee ophield was het ook met de successen van Pierre’s duiven gedaan.
‘ne Doêvemêiliker kende zijn duiven allemaal “persoonlijk”, zelfs tijdens de dagelijkse oefenvluchten wist hij zijn duiven in de lucht van elkaar te onderscheiden. De meeste duiven hadden daarom ook namen, de wiet pen, de blàuwe, de kroêf.
Tentoonstelling
Om in de winter ook gezamenlijk bezig te kunnen zijn, werden geregeld hoktentoonstellingen georganiseerd. Iedere zondag dat er niet gevlogen werd kon een Keerder liefhebber zijn duiven door zijn collega’s laten bekijken. Bovendien werden er ook door het samesjpieël grote tentoonstellingen georganiseerd.
Zo een expositie was de plaats waar de Keerdenaren de liefhebbers uit de omgeving troffen en met hun ‘helden’ konden pronken. De duiven werden dan door keurmeesters gekeurd. Zo waren in Keer Baerke Goessens en Gielke va Tossing (Gilissen) als keurmeesters opgeleid. De prijzen werden bij de middenstand opgehaald.
Bestuur PDV in 1979.
Vanaf links: Pieter van Proemeren, Pierre Schreurs, Jean Goessens, Pierre Bessems, Jean Hornesch,
Pierre Kleijnen, Jo Gilissen, Wim Fraats (secr.), Henri Schiepers (voorz.)
Ten slotte
De aandacht voor de gezondheid van de duiven, de moderne huisvesting en het gebruik van bepaalde ‘vitaminen’ zorgen ervoor dat de duiven tegenwoordig aanmerkelijk sneller vliegen dan vroeger. Ook de computer maakt het een stuk gemakkelijker, de prikklok en de rekenaars zijn niet meer nodig. Maar toch heeft die vooruitgang zijn tol geëist. De geschiedenis herhaalt zich, de Keerder duivenliefhebbers zijn terug bij af. Na bijna negentig jaar zijn zij weer aangewezen op verenigingen buiten ons dorp. Het is nog slechts een kwestie van tijd en dan zal de duivensport, waaraan onze vroegere dorpsgenoten zoveel plezier beleefden, helemaal geschiedenis zijn. Jammer, maar het is niet anders.