Verenigingsleven
Zangvereniging ‘De Eendracht’ ’t Rooth
door Jo Purnot
Enkele jaren geleden kreeg onze Kring van Wino George een vaandel en twee stevige schriften aangeboden. De attributen waren afkomstig van het voormalige zangkoor ‘De Eendracht’ van ’t Rooth. Op het vaandel staat het jaartal 1910 en in de schriften staan gegevens opgetekend over de jaren 1935-1939. Reden om eens terug te blikken naar de zangactiviteiten in de vorige eeuw en die van de inwoners van ’t Rooth in het bijzonder.
Zingen als tijdverdrijf
Ruim honderd jaar geleden had bijna ieder dorp in onze streek een zangkoor dat ook buiten de kerk actief was. Deze koren luisterden naar de welluidende namen: Freundenkranz (Eijs), Union chorale (Sint-Geertruid), Société chorale (Banholt) of Diligentia (Eckelrade). Soms waren het namen van heiligen zoals Lambertuskoor (Bemelen) of Ceciliakoor (Margraten). Maar ook ‘gewone’ namen als Eendracht (Noorbeek) of Vriendenkring (Oost-Maarland) kwamen voor.
Natuurlijk waren het allemaal mannenkoren. Vrijetijdsactiviteiten van vrouwen buitenshuis waren honderd jaar geleden nauwelijks aan de orde. Wanneer er toch van vrije tijd sprake was, ging men ervan uit dat die tijd aan het gezin of familie werd besteed: sjtriekke (breien), hoeëse sjtoppe (kousen herstellen) of kersjeeren (haken). Schertsend werd gezegd: ‘ne pieërsjtaand en ‘n vrollui-jhaand maoge noêts sjtèl sjtoeën (een paardentand en een vrouwenhand mogen nooit stilstaan).
Een zangvereniging zorgde voor cohesie en het wij-gevoel; het werkte vaak als smeerolie voor een dorpsgemeenschap. Ten minste als binnen de vereniging geen onenigheid ontstond, want anders kon dit als een splijtzwam fungeren.
Een sprekend voorbeeld hiervan speelde zich in 1896 af in ons eigen dorp, Keer. De besturen van het Kerkkoor en het Mannenkoor, het eerste onder aanvoering van hun voorzitter burgemeester Thomassen, het tweede geleid door de hoofdonderwijzer van de Ven, leefden op voet van oorlog. Weken achtereen bestookten ze elkaar met ingezonden brieven in de Limburger Courier. Of de zangers zelf zich daar veel gelegen aan lieten liggen, weten wij niet, omdat de echte zangliefhebbers waarschijnlijk van beide koren tegelijk lid waren. Maar dat het littekens naliet binnen de dorpsgemeenschap en consequenties had voor andere verenigingen in ons dorp is wel zeker. Wij komen op deze situatie in ons dorp rond 1900 in een ander artikel terug.
Lies Hellewig-Jongen drijft de schapen door ‘t Rooth
’t Konzaer (weidefeest)
De zanggezelschappen hadden voldoende mogelijkheden om hun kunnen te tonen. Wanneer we vroegere kranten erop naslaan, komen we veel advertenties tegen van zangconcerten. ‘s Zomers werden die in de buitenlucht gehouden, ‘s winters in een zaal. Omdat ‘t konzaer in de zomer in een weiland plaatsvond, werd het optreden van zangkoren in de volksmond wèi-jezaank genoemd. De organisatie van ’t konzaer lag vaak bij de Jonkheid of een andere vereniging. Zij konden op die manier hun kas spekken. Rond het zangfestijn vonden ook andere ‘volksvermakelijkheden’ plaats, zoals een wedloop met hindernissen, pap-eten, mastklimmen, kikvorsspringen, grabbelen in een grabbelton, ringsteken, kogelgooien en verder stond er een viskraam en natuurlijk, zeer belangrijk, het bierbuffet.
Het dorp ‘t Rooth
’t Rooth hoorde zowel kerkelijk (tot 1946) als gemeentelijk bij de gemeente Margraten. Maar de Roothenaren voelden zich er niet echt bijhoren. Uit een onderzoeksrapport uit 1956 weten wij dat de inwoners van beide dorpen zich weinig of niets aan elkaar gelegen lieten liggen. Toen pastoor Ramaekers in 1946 naar excuses zocht om met de Bronkprocessie niet naar ’t Rooth te hoeven trekken, greep een aantal inwoners dit aan om zich kerkelijk van de parochie Margraten los te maken. Vrijwel niemand zal er een traan om gelaten hebben toen het bisdom ’t Rooth bij de parochie Cadier en Keer indeelde.
Honderd jaar geleden telde ’t Rooth twee cafés: café Wil Dobbelstein en café Blom-Bisscheroux. Bij het eerste café lag een kegelbaan waarop regelmatig wedstrijden werden georganiseerd.
Later was het café van madam Beuken nog de enige plaats waar de Roothenaren een kaartje konden leggen of hun feesten konden vieren. Nadat in de jaren zeventig tweederde van de woningen van ’t Rooth in het grote gat van de Nekamie was verdwenen, moest ook dit laatste café zijn deuren sluiten.
Het verenigingsleven
Van het verenigingsleven vóór de Eerste Wereldoorlog moeten wij ons in een dorpje als ’t Rooth niet al te veel voorstellen, ondanks het feit dat de inwoners een hechte dorpsgemeenschap vormden. De mensen in een agrarische samenleving moesten immers van vroeg tot laat de handen uit de mouwen steken. Alleen op zon- en feestdagen en tijdens de winteravonden was er sprake van vrije tijd. Het was daarom niet vreemd dat rond 1900 op ’t Rooth geen fanfare of harmonie bestond. Ook de voetbalclub is pas tijdens de Tweede Wereldoorlog opgericht. Wel was er naast het zangkoor een Jonkheid, maar die bestond in elke gemeenschap omdat deze allerlei activiteiten en tradities die bij het dorpsleven hoorden moest opknappen. Verder zal er een toneelclub en een hanenkraaivereniging zijn geweest en misschien een kegelclub.
Zangkoor ‘t Rooth
Uit de beschikbare gegevens weten wij dat het zangkoor perioden van ups en downs heeft gekend.
Het zangkoor van ’t Rooth komen wij voor het eerst tegen in een krantenadvertentie voor de Sint-Rosa kermis in Suup (Sibbe) van 25 augustus 1888. Toen was er dus al een koor. Verder staat op d’n drappo die wij in ons bezit hebben, het jaartal 1910. Waarom dit jaartal? Gewoonlijk plaatst men toch het oprichtingsjaar op het vaandel. Is het zangkoor waarvan in 1888 sprake is ter ziele gegaan en is daarna weer een nieuw koor opgericht? We kunnen er alleen maar naar gissen.
Het volgende ijkpunt is 1935. In dat jaar op 14 mei riepen Winand George en Bèr Speetjens een aantal mensen bij elkaar om het zangkoor, dat vanaf 1914 niet meer actief was, nieuw leven in te blazen. In die eerste vergadering moest een heikel punt opgelost worden. In de kas zat nog honderd gulden, maar de oud-voorzitter Hub Gilissen wilde dat bedrag pas beschikbaar stellen, indien hij erop kon rekenen dat de vereniging levensvatbaar was. En daarvan was hij nog niet overtuigd.
De zaken werden niettemin voortvarend aangepakt. Er wordt een bestuur gekozen: Pierre Nijskens (voorzitter), Bèr Speetjens (secretaris), Teun Neederlants (penningmeester), Winand George en J. Thijssen. Deze laatste nam zijn benoeming niet aan. In zijn plaats trad P. Smeets tot het bestuur toe. Als dirigent werd ene Franssen uit Wyck aangetrokken. Hij kreeg daarvoor een vergoeding van tien tot vijftien gulden per maand afhankelijk van het aantal repetities. Een jaar later schaft het bestuur een harmonium aan. De bestuursleden moeten hiervoor elk dertien gulden voorschieten.
De leden moesten flink oefenen, want in 1936 werden 78 repetities gehouden. In de tijd dat Nijskens voorzitter was, waren de repetities in het Hieregood, een verlaten woning die tegenover de door Nijskens gepachte boerderij lag. Ook het bestuur kwam negen keer in vergadering bijeen. De leden betaalden 25 cent en de bestuursleden 50 cent per maand contributie.
Op 26 januari 1936 trad de vereniging voor het eerst op, in Margraten nog wel. Verder werden konzaere opgeluisterd in Bemelen, Meerssen, Groot-Welsden, Cadier en Keer, Margraten en Termaar. Ook was er nog tijd voor serenades bij pater Frijns van Welsden en bij de beschermheer burgemeester Ronckers.
De koorleden gingen meestal per fiets naar de optredens toe, terwijl voorzitter Nijskens met zijn tonoke (tweewielige kar voor personenvervoer) d’n drappo vervoerde. Overigens, degene die tijdens de parade of uitvoering het vaandel droeg, kreeg hiervoor per uitvoering één gulden.
In de volgende jaren was de zangvereniging in bijna elk dorp in de omgeving van de partij als er iets te zingen was. De leden hadden zelfs nog de tijd om toneeluitvoeringen in te studeren.
’t Hieregood.
In 1952 werd het gebouw weer bewoonbaar gemaakt door Frans Nijskens, die er ook ging wonen.
Daarna woonden er achtereenvolgens Jan d’n Hollènder en het gezin Soetenbroek
‘Concurrentie’ uit Keer
Pierre George, een van de fanatiekste leden, vertelde een paar jaar geleden dat de Keerdenaren eind jaren dertig jaloers waren op de Eendracht uit ’t Rooth, omdat ze zelf geen zangvereniging van de grond kregen. Toch bleef Jean Beijers het proberen, en uiteindelijk lukte het hem een aantal zangers bijeen te krijgen. Zij verenigden zich onder de naam Sjtöp en Drek. Op een dag kwamen zij naar ’t Rooth om daar tijdens ‘n konzaer op te treden. Helaas, weinig oefening en veel zenuwen gingen de Keerdenaren parten spelen. Het werd een blamage. Na afloop zat er voor aanvoerder Jean Beijers niets anders op dan de toehoorders excuses aan te bieden, omdat er nauwelijks fatsoenlijke zang te horen was geweest. Tot grote hilariteit van hun rivalen van ’t Rooth dropen de Keerdenaren met de staart tussen de benen van het podium af. Aldus Pierre George z.g.
Jean Beijers, naar zijn ervaringen gevraagd, heeft een heel andere herinnering. Jean’s verhaal is als volgt. “De jonkheid en de fanfare van Keer waren tijdens de oorlog verboden, omdat zij weigerden zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten. Als alternatief werd door een aantal Keerdenaren een vriendengroep opgericht; zij noemden zich Sjtöp en Drek. Deze naam stond, met de toevoeging o.l.v. JB, op de zelf gemaakte vlag. In werkelijkheid stonden voor de vriendenclub de S van sjtöb en de D van Drek voor Sicherheids Dienst en JB voor Juliana en Bernhard. Eigenlijk dus een daad van verzet tegen de Duitse bezetter. Doordat de vriendenkring zich presenteerde als zangkoor hoefden de leden van Sjtöp en Drek geen entree te betalen bij de weideconcerten. Een handigheidje dus. Dat wij dan zo nu en dan op boe-geroep getrakteerd werden, kon ons niet deren. Lol trappen, dat was waar het bij Sjtöp en Drek om ging.” Aldus Jean.
Het Zangkoor van ’t Rooth:
Vanaf Links: Pie Dupuits, Giel Franssen, Juup Nederlants, Pierre George, Bèr Speetjens, Frans Neederlants, dirigent Franssen, Frans Nijskens, Sjeng Ubaghs, onbekend, Huub Kleijnen, Mathieu Speetjens, Pierre Dobbelstein, Bracken(?)(woonde niet op ‘t Rooth), Hub Kusters, Sjeng Schijns, Math Dupuits
Tot slot
Hoe het na 1939 verder gegaan is met het mannenkoor van ’t Rooth weten wij niet precies. Wel is bekend dat het na het vertrek van voorzitter Pierre Nijskens afgelopen was met de repetities in ’t Hieregood. Wellicht heeft ook de Tweede Wereldoorlog de voortgang nog extra bemoeilijkt. Want na 1939 is het kasboek niet meer bijgehouden. Wel vinden we nog twee dunne potloodaantekeningen:
- Op 1 sept ‘40 wordt 10 gulden betaald voor een kruis. Dit zou een bijdrage kunnen zijn aan het stenen wegkruis dat nu nog bovenaan de Roezekoele staat. Het is er geplaatst ter herinnering aan het vertrek naar de Missie van de priesterzoon pater Coolen van ’t Rooth. Als bijzonderheid kan vermeld worden dat de pater door de oorlogsomstandigheden toen niet vertrokken is.
- Op 20 dec ’43 wordt zes gulden betaald aan Winterhulp. Dit was een nationaalsocialistische organisatie opgericht door rijkscommissaris Seyss-Inquart. Het doel was alle hulpverleningen onder controle te hebben. Of met die bijdrage iedereen op ’t Rooth gelukkig was, valt te betwijfelen. Wellicht hebben weinigen er van geweten.
Een deel van ’t Rooth zoals het vroeger was. De woningen zijn nu afgebroken, alleen het wegkruis staat er nog