Vieringen en herdenkingen in 2006
“Wat is een bouwpastoor toch een arme tobber”
De parochiekerk vijftig jaar
door Jo Purnot
Onze parochiekerk viert dit jaar haar gouden jubileum, een gebeurtenis waar we natuurlijk aandacht aan moeten schenken. De sloop van de oude kerk en bouw van de huidige kerk, vijftig jaar geleden, heeft binnen de parochie flink wat emoties te weeg gebracht. Nu nog wordt regelmatig, als het gaat over het behoud van het culturele erfgoed of het aanzien van ons dorp, de vraag gesteld: was het wel nodig onze oude kerk af te breken? Hoe het ook zij, de oude kerk is, op de toren na, afgebroken. De bouw van de nieuwe kerk heeft de toenmalige leden van het kerkbestuur en zeker de in 1950 benoemde bouwpastoor Edmond Frissen heel wat hoofdbrekens gekost. Vooral de financiële problemen speelden hen parten.
Restauratie of nieuwbouw?
Al vele jaren was de miserabele toestand van de parochiekerk onderwerp van gesprek. De muren vertoonden gevaarlijke scheuren en lekten op verschillende plaatsen, de zoldering had men naar beneden moeten halen om instorting te voorkomen en in het houtwerk zat de boktor. En als we de krant moeten geloven, zaten de parochianen met de paraplu op in de kerk. Een ander probleem was de capaciteit. De parochie telde ongeveer 1500 zielen waarvoor slechts 250 zitplaatsen beschikbaar waren. Daarbij wezen alle verwachtingen op een fikse bevolkingsaanwas. Het aantal zitplaatsen moest minstens verdubbelen. De belangrijke vraag was: restauratie en uitbreiding van de bestaande kerk, of nieuwbouw. En verder natuurlijk, hoe het geld bij elkaar te krijgen om de plannen te kunnen bekostigen.
De oude kerk
Een gedeelte van de oude kerk dateerde uit de 13de eeuw. In het begin moet dit een klein Romaans kerkje zijn geweest, voornamelijk opgetrokken uit hout en mergel. In de loop der eeuwen was het gebouw met de toren meerdere keren uitgebreid. Vooral rond 1835 had een grote verbouwing plaatsgevonden. De toren en het voorste gedeelte van de kerk waren nog middeleeuws en stonden op de Monumentenlijst. Er was dus geen sprake van dat de kerk zo maar tegen de vlakte kon. Vooral Monumentenzorg was faliekant tegen afbraak. Architect Jean Henri Antoine Huysmans kreeg desondanks in 1953 de opdracht om plannen te maken. Verschillende ontwerpen gingen in de volgende jaren over tafel, maar werden even zo vaak afgekeurd. In eerste instantie wilde men de nieuwe kerk tegen het bestaande middeleeuwse gedeelte aan bouwen. Het oude gedeelte kon dan als doopkapel ingericht worden.
Een gedeelte van de oude kerkdeur met jaartal 1615, gemetseld in de afscheidsmuur van ons kerkhof
Na veel geharrewar kwamen kerkbestuur en Monumentenzorg overeen dat alleen de kerktoren de status van monument bleef houden. Voorwaarde hierbij was wel dat de nieuwe kerk naar achteren geplaatst moest worden, zodat de toren evenwijdig met de voorzijde van de kerk liep. Maar dit laatste bleek door het hoogteverschil (de kerk is op een soort terp gebouwd) en de enorme fundamenten die daarvoor nodig waren, te duur. Eindelijk, in maart 1957, weet pastoor Frissen waar hij aan toe is. Kort daarna, want men wilde geen tijd verliezen, gaf het kerkbestuur opdracht tot afbraak van de kerk.
De sloop van de oude kerk
Van de sloop zijn geen foto’s bewaard. Wel zijn enkele tientallen seconden film opgenomen. Wellicht dat wij door de voortschrijdende digitale techniek hier foto’s van kunnen maken. In ieder geval zien we op de film een van de slopers een schedel omhoog houden van een van de geestelijken of notabelen die onder de vloer begraven lagen. Begraven in de kerk was sinds 1806 door Napoleon verboden. Jammer voor pastoor Jean Jaspars die korte tijd later overleed. Hij moest daardoor met een plek vóór de ingang van de kerkdeur (dus voor de toren) genoegen nemen.
Niet alleen de kerk werd gesloopt, ook een gedeelte van het eeuwenoude kerkhof diende geruimd te worden. Op het eind van dit artikel vindt u een lijst met namen van overledenen, wier stoffelijke resten in 1957 zijn opgegraven. Sommige stoffelijke overschotten werden herbegraven; de overblijfselen van de overigen deponeerde men in een kuil die dienst deed als massagraf. De sloopresten van de kerk en kerkhofgrond werden afgevoerd naar de voormalige kiezelkuil boven Hoerebêrg (Orenberg). Of deze grond helemaal knekelvrij was, valt te betwijfelen.
Aan de oude kerk herinnert buiten de toren ook nog de oude toegangsdeur uit 1615 die, dankzij het initiatief van onze Historische Kring, verwerkt is in de afscheidsmuur op het kerkhof. (Zie foto hier boven).
De noodkerk
Een loods van molenaar Ackermans in de Echtersjtraot (Limburgerstraat) fungeerde in de periode tussen de afbraak van de oude kerk en de bouw van de nieuwe, als noodkerk. Alle kerkelijke plechtigheden gingen daar gewoon door. Er werd getrouwd, gedoopt, uitvaartdienst gehouden en de kinderen deden er hun Eerste Heilige Communie.
De kerkdiensten gingen in de noodkerk gewoon door. Hier het huwelijk van de gezusters Weusten
De financiële perikelen
Het kerkbestuur onder aanvoering van pastoor Edmond Frissen bestond uit Pierre Mingels, Sjirra Jacobs, Giem Vliegen en Kolla Nederlands (’t Rooth). Zij stonden voor de enorme taak om, zo kort nog na de Tweede Wereldoorlog, de ongeveer 500.000 gulden voor de nieuwbouw bij elkaar te krijgen. Alle registers werden hiervoor opengetrokken. In iedere woning kwam een spaarpotje te staan. Verwacht werd dat elk gezinslid daar iedere avond één cent in stopte.
Bedelbrieven werden gestuurd naar bedrijven en fabrieken in Zuid-Limburg. Ook de notabelen kregen een persoonlijke brief. Voor de kleyne luyden werden bedelpartijen en loterijen gehouden, ook in andere parochies. De Keerder jeugd ging zelfs tijdens thuiswedstrijden van MVV loten verkopen. De drie gemeentebesturen waarover de parochie zich uitstrekte, Cadier en Keer, Gronsveld (Honthem) en Margraten (‘t Rooth) kregen een subsidieverzoek. De eerste twee reageerden gelijk positief en stelden respectievelijk 60.000 en 6.000 gulden beschikbaar. Margraten echter had drie raadsvergaderingen nodig om tot een toezegging van tien jaar achtereen 600 gulden te komen. Pastoor Frissen zat ook de verenigingen achter hun vodden om zoveel mogelijk activiteiten te organiseren die geld in het laatje brachten. Dat was niet aan dovemansoren gezegd, want de dames van de Boerinnenbond maakten 200 poppen om te verkopen en de meisjes van het Maagdenkoor gingen met plantjes de deuren langs en zeiden daarbij een gedichtje op. Ook werden er filmvoorstellingen georganiseerd waarbij tijdens de pauze het Maagdenkoor optrad. En dan de revues en toneelvoorstellingen; niet alleen Keerdenaren traden op, maar ook toneelclubs uit Mheer en Heer kwamen hier hun bijdragen verlenen. Er werden zelfs lompen en oud ijzer voor het goede doel ingezameld en er werden kwartjesacties voor de volwassenen en dubbeltjesacties voor de jeugd gehouden. In 1954 organiseerde een aantal mensen een wielerronde ten bate van de nieuwe kerk. Vooral tijdens familiefeesten zoals bruiloften en communiefeesten zorgde pastoor Frissen ervoor dat met de buidel werd rondgegaan. Kortom: alles stelde men in het werk om geld bij elkaar te krijgen, niets was hiervoor te gek en dat ging zo enkele jaren achtereen door. Maart 1957 doet het kerkbestuur weer een ultieme poging: een rondgang door de parochie wordt georganiseerd. Hierbij werd niet minder dan 20.000 gulden opgehaald. Ook de tweemaandelijkse collecten brachten iedere keer gemiddeld 500 gulden op.
Meerderen stoorden zich aan het bedelfestijn in de kerk. Op Allerzielendag werd de kerkgangers zelfs voorgehouden dat het zielenheil van de nabestaanden wel eens mede afhankelijk kon zijn van de hoogte van ieders geldelijke bijdrage. Een aantal parochianen werd dit te gortig en zij weken uit naar andere kerken om van het gebedel af te zijn. Uiteindelijk kwam, dankzij het volharden van de pastoor, het geld voor een groot deel toch bij elkaar. Een deel van de parochianen overigens was het met de bouwpastoor niet eens om de kerk in één keer af te betalen. Zij vonden dat volgende generaties ook nog best aan de kerk mochten meebetalen. Pastoor Frissen verzuchtte in die tijd: wat is een bouwpastoor toch een arme tobber.
De nieuwe kerk
Zoals hiervoor vermeld gaf het kerkbestuur opdracht aan architect Jean Henri Antoine Huysmans (Maastricht, 1913) om een nieuwe kerk te ontwerpen. Hij was geen onbekende in de wereld van kerkenbouw. Huysmans heeft ook in Sittard-Stadbroek (1953) en in Vaals (1957) kerken gebouwd. Ook ontwierp hij in 1957 de Aldenhofflat in Maastricht. Het kerkbestuur wilde de architect zo weinig mogelijk voor de voeten lopen, daarom werd Sjef Spronck (va Wöllem) gevolmachtigd om namens het kerkbestuur met de architect overleg te plegen en beslissingen te nemen. Sjef was tekenleraar en erg geïnteresseerd in alles wat met ons dorp te maken had. Hij is ook de ontwerper van de Fatima-kapel in de Keunestraat en de Maria-kapel op ’t Rooth.
Ook de richtlijnen waarmee de architect rekening moest houden probeerde men zoveel mogelijk te beperken. De volgende uitgangspunten werden gehanteerd: de kerk diende in het natuurlijk geheel van de dorpskom te worden opgenomen, niet te modern te zijn, en aangepast aan de landelijke omgeving, met behoud van de oude kerktoren. Verder diende de kerk goed bereikbaar te zijn en niet te afzijdig van de Kerkstraat. De hoofdingang moest in de voorgevel zijn, met tevens een zij-ingang voor de volwassenen. De kerk diende 500 zitplaatsen te hebben, de kinderkapel niet meegerekend. De kinderkapel, met een aparte ingang, was een speciale wens van pastoor Frissen: dat gewiemel van die keender in de kèrrrek bin iech meug, zei hij. Verder hoefde het altaar niet georiënteerd (naar het Oosten gericht) te worden, als daardoor de pastorie in het gedrang zou komen.
Eerste steenlegging en inzegening
Op kermiszondag 27 oktober 1957 vond de eerste steenlegging plaats. Na een kort lof in de noodkerk trok de stoet met de geestelijke en wereldlijke autoriteiten begeleid door fanfare Sint-Blasius door de feestelijk versierde straten. De l
Op de bouw van de nieuwe kerk. Toen golden nog geen Arbo-regels
eden van de jonkheid hadden hun beste beentje voorgezet. Rond de bouwplaats stond een groot deel van de inwoners, de notabelen en de aannemers. Op de plaats waar het hoofdaltaar zou komen was een metershoog kruis uit houten balken, omkranst met bloemen, opgericht. Onder de eerste steen werd een oorkonde ingemetseld. Hierin staan historische bijzonderheden over de nieuwbouw.
De bouw door de aannemer (Mesters-Bastiaens, Maastricht) werd voortvarend aangepakt. En geregeld kregen belangstellenden op zondagmiddag de gelegenheid om de vorderingen te bekijken.
Inwijding van de nieuwe kerk. Op de voorgrond vanaf vooraan rechts: pastoor Frissen, deken Hoogers die de oorkonde tekent,
mgr. Paulissen en kerkmeester Giem Vliegen. Verder te herkennen: achter Vliegen rechts pater Sjeng Jacobs en links pater Backus
Op zondagmiddag 13 juli 1958 was het zover. Luisterrijk werd het Allerheiligste vanuit de noodkerk onder geweldige belangstelling overgebracht naar de nieuwe kerk. Daar celebreerden missiebisschop Paulissen sma, deken Hoogers van het dekenaat Gronsveld en pastoor Frissen een pontificaal lof.
Burgemeester Huijben, die bij het tot stand komen van de nieuwe kerk een flinke rol heeft gespeeld, leest de oorkonde voor
Ten slotte
Veel parochianen zullen een zucht van verlichting geslaakt hebben, toen de klus geklaard was. En pastoor Frissen? Hij werd door een deel van de parochianen bekritiseerd. Zij vonden dat hij te veel van het kerkelijk erfgoed ‘verkwanseld’ had. Hierbij gaat men er gemakshalve aan voorbij dat niet alleen de pastoor, maar het gehele kerkbestuur verantwoordelijk was voor de gang van zaken. Andere parochianen prezen de pastoor voor de prestaties die onder zijn leiding tot stand waren gekomen. Hoe het ook zij, de pastoor kon het wat rustiger aan gaan doen, hoewel het toch nog een tijdje duurde voordat alle beslommeringen van de baan waren. In 1963 ging hij met emeritaat te Hulsberg. Maar uiteindelijk, na zijn overlijden in 1970, keerde hij voorgoed naar Keer terug. Achter zijn kerk en bij zijn parochianen heeft hij zijn eeuwige rust gevonden. Een straatnaam zorgt ervoor dat zijn naam niet vergeten wordt.
Overledenen wier graven in 1957 geruimd of verplaatst werden bij de bouw van de nieuwe kerk.
Ackermans Jos 19.03.1951 | Hoven van G. 01.07.1951 |
Bastin Jan 26.11.1938 | Huijnen A. 19.02.1948 |
Brennenraad Catharina 19.01.1950 | Huntjens Helena 16.07.1953 |
Colen Pieter 09.12.1950 | Jongen Joh. 08.07.1948 |
Daemen Maria 10.03.1942 | Nederlands-van Kan M.E. 12.12.1947 |
Douven jr. Guilleaume 10.08.1946 | Otten Leonard, 21.04.1950 |
Douven sr. Guilleaume 15.08.1940 | Pluijmakers Maria, 12.09.1950 |
Engelbert M. 23.01.1948 | Proemeren van Agnes 07.02.1949 |
Everaerts M.H. 13.03.1950 | Roebroeks Jan 19.03.1949 |
Frijns M.C. 05.10.1935 | Roebroeks Nicolaas 03.11.1949 |
Germeaux Winand 18.04.1952 | Schijns S.H. 12.04.1954 |
Gilissen Toussaint 02.08.1945 | Smeets M.C. 15.09.1950 |
Haesen Helena 02.12.1946 | Stheins Jan 00.00.1953 |
Heggen Helena 00.11.1950 | Thomassen Leonie 19.07.1953 |
Heggen Peter J. 00.03.1938 | Thomassen M.C. 10.09.1952 |
Heijnen J. 07.06.1951 | Thomassen Mathieu 15.10.1919 |
Heijnen L. 09.12.1937 | Thomassen Wilhelmina 20.04.1921 |
Herben Willem 27.06.1951 | Vaessen Mathieu 19.01.1943 |
Herben-van Reij Christina 22.05.1939 | Ven van de S. 00.10.1919 |
Heusschen Jan 10.03.1952 | Ven van de -Mingels H. 06.05.1942 |
Heusschen Jos 21.04.1949 | Vorage Maria 09.06.1949 |
Heusschen Lucia 13.05.1951 | |
Houben Catharina 09.03.1915 |