Karakteristieken van het Keerder dialect
door Jo Purnot
Onze artikelen over het Keerder dialect hebben een aantal, vaak mondelinge, reacties opgeleverd. We zijn daar blij mee. Blijf vooral reageren, we leren ervan en we doen er iets mee!
Uit de reacties blijkt dat mensen zich zorgen maken over het echt Keersj. Ze vrezen dat ons dorpsdialect zijn langste tijd heeft gehad. Die zorg is inderdaad terecht. Wij hebben zelf ook al eerder gememoreerd dat het echt Keersj, zoals dat twintig jaar geleden nog vrij algemeen in ons dorp werd gesproken, in een rap tempo verdwijnt. Het is niet reëel te denken deze ontwikkeling te kunnen tegenhouden. Een taal, dus zeker een dialect, leeft nu eenmaal. Je kunt een dialect alleen maar zuiver houden in een geïsoleerde leefsituatie, waarin de mobiliteit gering is en daardoor de communicatie met anderssprekenden miniem. Vroeger was dat in onze contreien voor een groot deel het geval. Afstanden speelden toen een grote rol, waardoor jongens en meisjes in hetzelfde dorp veel met elkaar huwden. Daarbij verdienden de meeste dorpelingen hun boterham vooral in de landbouw. Ze bleven dus meestal in hun eigen dorp werken. Verder studeren was maar voor een enkeling weggelegd. Het is nog niet zo heel lang geleden, zo’n veertig, vijftig jaar(1950-1960), dat veel Keerder kinderen pas te maken kregen met een voor hen “vreemde” taal, het zogenaamde “Hollands”, wanneer ze naar de eerste klas van de lagere school gingen. De komst van “de fiets voor iedereen” en daarna de auto en zeker de televisie hebben een geweldige invloed gehad op de dialecten. Daarom wil de werkgroep Dialect proberen het specifiek Keersj, dat toch een stuk cultureel erfgoed van ons dorp is, voor de toekomst vast te leggen.
Binnen de werkgroep zijn de taken verdeeld. Een aantal werkgroepleden is begonnen met behulp van andere dialectwoordenboeken woordenlijsten samen te stellen. Deze lijsten zijn voor een deel in de computer gebracht. Een subgroepje komt maandelijks bijeen om onder leiding van Frans Mingels (va Pierre) deze computerlijsten te bespreken. Zij kijken hoe de woorden in ‘t Keersj worden uitgesproken en plaatsen elk woord in een zin. De maandelijkse bijeenkomsten worden op cassettebandjes opgenomen. Inmiddels zijn al meer dan twintig bandjes volgepraat met losse woorden, zinnen, verhalen en anekdotes. De resultaten van de bijeenkomsten moeten dan opnieuw in de computer worden ingevoerd, zodat een grote woordenlijst, of misschien zelfs woordenboek ontstaat met Keerder woorden. Dit laatste stagneert momenteel een beetje, omdat maar een beperkt aantal leden met de computer overweg kan. Verder houdt zich een aantal mensen, met vallen en opstaan, bezig met Keerder spelling en grammatica, geen eenvoudige zaak, omdat de aanwijzingen vanuit VELDEKE voor ons niet altijd even duidelijk en bruikbaar zijn.
Door regelmatig in de Kroniek kleine dialecttekstjes te plaatsen, proberen we te bereiken dat onze lezers gaandeweg wennen aan de dialectspelling. Hierdoor leren ze de taal die ze verstaan, of zelfs nog spreken, ook lezen, waardoor dialect weer aan waarde wint. Die dialecttekstjes zijn niet aan ieder lezer besteed. Voor iemand die het dialect niet meester is, is het een bijna onmogelijke opgave deze te ontcijferen. Daarom wordt in de Kroniek ook slechts een beperkte ruimte, één of anderhalve bladzijde, dialecttekst geplaatst.
De spelling
Allereerst een stukje herhaling. In de vorige Kroniek is de zogenaamde sleeptoon behandeld, een specifiek kenmerk van de Limburgse dialecten. Weet u het nog? De sleeptoon is het lang uitspreken van de klinkers. We hebben het voorbeeld genoemd van ie van meziêk, de a van hând, de o van bôl en de e van gêld. Om aan te geven dat de klinker lang wordt uitgesproken wordt het accent circumflex (^) gebruikt. Ook hebben we de lange klinker ae behandeld. Die klank komt overeen met ai in militair en ordinair. Voorbeelden zijn te vinden in kieëtel, sjwieëgel, boeëter, oeëve. De naslag wordt aangegeven door de klinker te verlengen met ë.
We zijn in de vorige Kroniek bewust niet volledig geweest. Want de naslag komt in ons Keerder dialect niet alleen voor bij de ie en de oe, maar ook bij de u. Voorbeelden zijn kuëke (keuken), luëge (leugen), vuële (veulen), huëvel (heuvel), duëk (deuk), huëp (heup), juëk (jeuk), ruëk (reuk), bruëk (breuk), Huëgem (Heugem). Vaak hebben de uë-woorden in het Algemeen Nederlands en het Maastrichts een eu. Maar we kennen ook woorden waarbij dat niet het geval is, bijvoorbeeld buëke (huilen, schreeuwen), nuëge (negen), duën (doorn), uëver (over). De overeenkomst met het Gronsveld en Eijdens dialect is hier weer sterk, want daar komt men dezelfde uë-woorden tegen.
’t Sjtae(g)ske
Ook onder degenen die nog “zuiver” Keersj (denken te) spreken is men het niet altijd eens over de uitspraak van bepaalde woorden. In de vorige Kroniek staat een gedicht over ’t Sjtaegske. Er is heel wat discussie gevoerd of het niet ’t Staeske moet zijn, dus zonder g. En inderdaad, velen spreken die g niet uit, zelfs binnen de werkgroep Dialect. Dit fenomeen doet zich ook voor bij wae(g)ske (weggetje) en zae(g)ske (zaagje).
‘t Vuëlder
In het dialectstukje Op ’t Land, vreuger in deze Kroniek komt het woordje vuëlder voor. Weinigen zullen de betekenis van dit woord kennen. Wanneer een boer met zijn paard aan het ploegen was, kon hij, als zijn stuk land aan dat van iemand anders grensde, niet helemaal tot aan het eind doorploegen, want anders moest hij het paard op het stuk grond van de buurman komen. Dat stukje grond dat niet geploegd werd om het paard de kans te geven op het eigen land te keren, de keerstrook, heette ’t vuëlder.