Het zat Lambaer Beckers niet erg mee
Door Jo Purnot
De voormalige gemeente Cadier en Keer kende in de vorige eeuw twee grotwoningen:
deze is beschreven in de Keerder Kroniek, jaargang 1
en één in Mosterdberg.
Over deze laatste grotwoning gaat dit artikel.
|
Aan het onderste einde van ons dorp, voorbij de woning van Goessens-Roebroeks (Greune va Luûmpeske), gaat de Dorpsstraat over in de Heugemerweg. Na een paar honderd meter doorsnijdt de weg een hellingbos en loopt flink naar beneden.
Links ligt Klein Berg en rechts Mosterdberg en Koalebêrreg. De afdaling zelf wordt in de volksmond d’n Daal genoemd. Beneden, tot 1982 de grens met de gemeente Gronsveld, verandert de naam in Bronckweg. Deze naam dateert nog uit de tijd dat de parochianen van Cadier verplicht waren jaarlijks de bronckprocessie en de Kruisdagen in Heugem bij te wonen. Tegenwoordig eindigt de Bronckweg bij de oude grafelijke banmolen van Gronsveld. Deze windmolen is gebouwd tussen 1618 en 1624. Banmolen duidt erop dat de bewoners van Gronsveld verplicht waren daar hun granen te laten malen. Voordat in de jaren zeventig de gemeente Maastricht de Heeg uit de grond stampte, was het mogelijk pal naast de molen lijnrecht de rijksweg over te steken. Via een veldweg kwam je dan in Heugem. Waarschijnlijk hebben we te maken met een oude ontginningsweg en zijn de Heugemenaren langs die weg getrokken toen ze eeuwen geleden de gronden van Cadier kwamen bewerken. Tegenwoordig staat tegenover de molen een groot houten kruis met de tekst Boe bies diech, omdat het oorspronkelijk wit gietijzeren wegkruis inderdaad weg was. Inmiddels is het in de voortuin van een Gronsveldenaar teruggevonden.
In veel Keerder families wordt d’n Daal ook aan de Bekker aaf genoemd. De benaming d’n Daal ligt voor de hand: men daalt immers van het plateau naar het Maasdal. De benaming aan de Bekker aaf was in eerste instantie een stuk moeilijker te verklaren. Totdat een jaar of vijftien geleden wijlen Victor Janssen mij wist te vertellen dat in d’n Daal vroeger een schoenmaker Bekkers had gewoond. Hij kon niet precies vertellen waar, want hij had het van horen zeggen. Een onderzoek toentertijd samen met wijlen Jaak van Geleen bracht geen enkel bewijs van bewoning aan het licht. Het probleem werd echter opgelost toen enkele jaren geleden onze Kring de beschikking kreeg over de raadsverslagen van de vorige eeuw. Want in een verslag van 26 februari 1863 stond inderdaad dat Lambert Beckers, dagloner, wonend in deze gemeente, gevraagd had om zich in een berghol (die uitdrukking werd zo in het verslag gebruikt) een woning te mogen maken. De raadsleden waren, tegen hun gewoonte in, coulant. Ze namen in overweging dat de aanvrager armlastig was en de gemeente geen nadeel had van die pacht. De raad besloot het “berghol” en vier roeden (woeste) gemeentegrond te verhuren voor negen achtereenvolgende jaren. Lambert moest hiervoor wel elk jaar twee gulden in de gemeentekas storten.
De bergwoning van het gezin van Lambert Beckers naar een impressie van Jean Keulen
Wie was Lambaer Beckers?
Hij werd in 1816 in Cadier geboren. Zijn ouders heetten Petrus Beckers en Sophia Elisabeth Schevers. Op 15 april 1844 trouwde hij met Johanna Pasmans. De bruid was afkomstig uit Oud-Valkenburg, maar werkte als dienstmeisje in Keer. Lambaer was schoenmaker van beroep. Bijna vijf maanden na hun huwelijk kregen zij het eerste kindje, een doodgeboren meisje. Een jaar later werd weer een meisje (Sophia Catharina) geboren, dat in leven bleef. Het volgende meisje (Elisabeth) werd geboren in september 1847 en stierf ruim een jaar later. Anderhalf jaar daarna kwam de eerste zoon (Pieter) ter wereld. Deze overleed op twaalf jarige leeftijd. Vervolgens werden nog twee kinderen geboren: Gerardus in 1854 en een doodgeboren meisje in 1857. Zoals uit voorgaande blijkt, was het in het gezin van Lambaer en Johanna kommer en kwel. Een dergelijke situatie was in ons dorp geen uitzondering. Wanneer we de burgerlijke stand van de vorige eeuw doorlopen, zien we dat de kindersterfte erg hoog was. Ook materieel ging het Lambaer niet voor de wind: de sjoonmieëkersj-sjtiel (het schoenmakersvak) bleek geen vetpot. Lambaer moest elders zijn heil zoeken. Hij trok als dienstknecht naar Gulpen. In 1861 bij de aangifte van het overlijden van zijn zoon Pieter woonde hij als dienstknecht in Meerssen. Zijn vrouw, Johanna, bleef al die tijd hier wonen, eerst in Cadier in de Dorpsstraat en daarna in Keer in de Limburgerstraat.
Hoe ging het verder met Lambaer en Johanna?
Bekend is dat zij op 20 augustus 1875 naar Maastricht verhuisden. Zij woonden daar in de Rechtstraat 34, Calvariestraat 3, Jekerstraat 33, Molentje 9, Grachtje 6 en Molentje 6. Lambaer was dus niet erg honkvast. Verder weten we dat Johanna tijdens hun verblijf in de Rechtstraat op 2 januari 1877 overleed. Anderhalf jaar later trouwde Lambaer weer in St. Pieter met de ruim twintig jaar jongere Maria Christina Quaaden. Zij was de onwettige dochter van Jacoba Verleij. De tweede echtgenote van Lambaer overleed op 63 jarige leeftijd (15 oktober 1900). Lambaer haalde ondanks zijn gelouterd leven de respectabele ouderdom van ruim 85 jaar. Hij overleed in de Abtstraat 2, op 14 januari 1902. Op dat adres was het gesticht Kalvarie gevestigd, verpleeg- en verzorgingstehuis voor bejaarden. De mannelijke bewoners werden in Maastricht “kalvariemennekes” genoemd. Waar het voor het merendeel minderbedeelden betrof, heette het instituut ook “het Godshoes” analoog aan de Franse naam Hôtel-Dieu.
Waar lag het berghol van Lambaer en Johanna?
In het gemeentearchief staat vermeld: kadastraal sectie B nr. 29. het gedeelte van de kadasterkaart dat in jaargang 1 pagina 46 is opgenomen, vermeldt dat het perceel in de Mosterdberg ligt. Daar liggen in de berghelling twee bergholen. In de winter, als de bomen en struiken kaal zijn, zijn ze vanaf de weg, van Gronsveld opkomend, heel goed te zien. In een rapport over een vleermuizentellingsonderzoek van 1962 staat vermeld, dat beide groeven in een steile helling liggen. Zij hebben ieder een ingang van twee bij anderhalve meter. De zuidelijke grot heeft een gang van slechts acht meter. De twintig meter verder noordelijk gelegen groeve heeft een kamer van ongeveer acht meter, die door de jeugd als speelhol wordt gebruikt.
Ingang van één van de twee bergholen in Mosterdberg
Bij rondvraag onder dorpsgenoten wist Aödem Keulen te vertellen, dat hij vaker met zijn vader een stuk land moest bewerken dat precies onder Mosterdberg lag. Hij herinnerde zich dat in een van die holen op de muur nog stukken behang te zien waren…… Een andere informant, Frans Mingels, vertelde dat zijn vader Pierre hem vaker gezegd had, dat volgens de overlevering in d’n Daal een kluizenaar had gewoond. Hij wist zelfs welke spelonk de kluizenaar als slaapkamer gebruikte.
Natuurlijk is een aantal Kringleden samen met de mergelgroevedeskundige Henk Ramakers ter plaatse een kijkje gaan nemen. Het onderzoek leverde weinig op. Wel constateerden we bij het zien van een slaapzak, dekens en ander materiaal dat de holen weer bewoond zijn, waarschijnlijk nu zonder vergunning van de gemeenteraad. Had de opvolger van Lambaer Bekkers zich bij het naderen van zoveel volk even verstopt? Of zwerft hij overdag in de stad rond en brengt hij alleen de nacht in d’n Daal door?