Historie
De voorgeschiedenis
De ontstaansgeschiedenis van Keer: deel 1
door Fons Meijers
De dorpen Keer en Cadier hebben ieder hun eigen ontstaansgeschiedenis. Cadier is, zoals in het Jaarboek 2006 is aangegeven, waarschijnlijk in de twaalfde eeuw vanuit Heugem ontgonnen, op initiatief van het kapittel van Onze Lieve Vrouw in Maastricht.
Naar het ontstaan van Keer is vrijwel geen onderzoek verricht. Ook archieven geven weinig aanknopingspunten. In onderstaand artikel en in een vervolgartikel in het Jaarboek 2009 wordt niettemin geprobeerd om wat licht te werpen op de ontstaansgeschiedenis van Keer. Hieronder gaat het over de voorgeschiedenis.
Het dorp Keer
Eerst in 1828 zijn Cadier en Keer samengevoegd tot één gemeente. Daarvoor waren ze gescheiden.
Over de grens die er voor die tijd was tussen beide dorpen, bestaat een hardnekkig misverstand. Velen denken dat beide dorpen werden gescheiden door de Rijksweg, maar dat is onjuist. Zoals ook in onderstaand kaartje is te zien, werd de grens gevormd door de Dorpsstraat/Kerkstraat.
De eerste bewoners
Hoewel er bij Sjiepersberg en bij Keerebösj vuursteenwerkplaatsen zijn ontdekt van 5000 jaar geleden en ook vuurstenen vuistbijlen zijn gevonden, zijn er geen aanwijzingen dat al in de prehistorie mensen in het latere Keer echt hebben gewoond. Het gebied is wel gebruikt, maar zeer waarschijnlijk niet bewoond geweest.
Het gebied waar later Keer is gesticht, kende voor het eerst in de Romeinse tijd bewoners. De Romeinen zijn vanuit het huidige Belgisch Limburg, rond het jaar 12 v. Chr., naar onze streken gekomen. Zij hebben zich eerst in Maastricht gevestigd en later in zogenaamde villa’s op andere plekken in het Maasdal.
De dorpen Keer en Cadier (gemeente-atlas, 1866)
Na de verovering van onze gewesten begonnen de Romeinen met de aanleg van een wegennet voor de handelsreizigers en voor de verplaatsing van de soldaten van de Romeinse garnizoenen. Zo moet er een Romeinse weg zijn geweest vanaf de Noord-Franse kust via Tongeren en Maastricht naar Aken en Keulen. Deze weg zou vanaf Maastricht via Scharn, Bemelen, Gasthuis, Scheulder en Gulpen naar Aken hebben gelopen en vandaar naar Keulen. Het was in het wegenstelsel van de Romeinen een hoofdweg, waarlangs zich de steden tot handelssteden hebben ontwikkeld en waarlangs ook de nodige villa’s zijn gebouwd. Deze weg zou bij Scharn een afsplitsing hebben gehad die via Berg, Valkenburg en Klimmen naar Coriovallum (Heerlen) liep.
Aan de weg naar Aken zijn op verschillende plekken vondsten gedaan die wijzen op bewoning door Romeinen. Zo was in Heer, op de hoek van de Oude Molenweg en de Bemelerweg, een tumulus of grafheuvel, waarin een Romeins landheer begraven moet zijn geweest. Verder is in Bemelen op ’t Hetje (heidje) of Schanderkuile een Romeins brandgraf gevonden. Zo een brandgraf was een plaats waar de lichamen van overleden Romeinen werden gecremeerd. De urnen die daar zijn gevonden zijn naar een museum in Maastricht overgebracht.
Romeinse villa Backerbosch
In de tweede eeuw en in de eerste helft van de derde eeuw zijn de Romeinen ook naar de plateaus getrokken om daar bosgebieden te ontginnen voor de bouw van zogenoemde villa’s. Zo een Romeinse villa was een agrarisch bedrijf, dat meestal bestond uit een hoofdgebouw met bijgebouwen en een stuk grond voor de verbouw van gewassen.
Vaak hadden villa’s een galerij aan de voorkant van het huis, die de twee vooruitgeschoven hoekvertrekken met elkaar verbond. Er waren zeer luxueuze villa’s, maar ook heel eenvoudige.
De gewassen die werden verbouwd waren niet alleen bestemd voor de bewoners van de villa zelf, maar ook voor de inwoners van nabij gelegen steden en voor de soldaten van de Romeinse garnizoenen. Voor het werk op het land werd gebruik gemaakt van slaven of van boeren uit de streek.
Op de overgang van het Maastrichtse Maasdal naar het plateau, aan de grens van het huidige Keer, zijn restanten gevonden van zo een Romeinse villa. In 1879-1880 is door priester-archivaris Habets een deel van de gebouwen van deze villa opgegraven (zie afbeelding hierna). Hij heeft delen bloot gelegd van het hoofdgebouw Backerbosch, (AA op de afbeelding) met onder meer een kelder, een badcomplex en een hypocaustum (Romeins systeem van vloerverwarming) en twee bijgebouwen; gebouw Doemensgraaf (BB) en gebouw Pannestuk (CC). Dit laatste gebouw moet volgens Habets een losstaande boerderij zijn geweest. De metalen voorwerpen die hij heeft gevonden (hamer, boomsnoeier, beitels), maar ook de gevonden botten van paarden, runderen, varkens en kippen wezen in die richting. Verder werden er nog enkele zinkputten en een kalkput aangetroffen.
Nadat Habets zijn opgravingen had gedaan, is heel lang geen interesse meer geweest voor villa Backerbosch. Tot 1966, toen leerlingen van het missiecollege zijn gaan graven en daarbij nieuwe vondsten hebben gedaan. Zij ontdekten muurresten van ruwe natuursteen, zuilbases en veel dakpanresten. Tijdens het 700-jarig bestaan van de parochie Cadier en Keer in 1966 zijn delen van de vondsten in de kelder van het gemeentehuis tentoongesteld.
In 1999 is nieuw archeologisch onderzoek verricht naar mogelijke restanten van de Romeinse villa. Omdat er in het gebied Backerbosch toch gegraven moest worden in verband met de aanleg van de golfbaan, is tevens gezocht naar voorwerpen die iets meer zouden kunnen vertellen over de Romeinse villa en zijn bewoners. Daarbij zijn weliswaar geen bijzondere vondsten meer gedaan, maar wel is duidelijk geworden, dat Habets bij zijn opgravingen in 1879 en 1880 slechts een deel van het villacomplex heeft bloot gelegd. Naast de twee door Habets ontdekte bijgebouwen moeten er nog meer gebouwen zijn geweest. Bovendien moet het gebied van de villa groter zijn geweest dan Habets heeft verondersteld. Het ging om een gebied van minstens zes hectare. Verder is het weinige dat in 1999 is gevonden, een bevestiging van het al bestaande idee, dat villa Backerbosch niet zo maar een villa was. Volgens kenners moet villa Backerbosch zelfs ‘tot de absolute top’ van de Romeinse villa’s in Nederland hebben behoord. Niet voor niets is het een wettelijk beschermd archeologisch monument.
Over de bewoners van villa Backerbosch is weinig bekend. Er wordt wel gedacht, dat de landheer die in de grafheuvel in Heer is begraven, de bewoner is geweest van het hoofdgebouw. De bijgebouwen zullen zijn bewoond door het werkvolk. Dat waren waarschijnlijk geen slaven, maar boeren uit onze streek.
Uit villa Backerbosch: een vat op bronzen drievoet (hoogte circa 27 cm) |
en fragment van een beeldje uit pijpaarde |
Voor het vervoer van het graan dat op villa Backerbosch werd verbouwd moet er een weg zijn geweest tussen Backerbosch en Maastricht. Mogelijk was dat de weg die van Maastricht via de Limburgerstraat in het huidige Keer, langs Blankenberg en verder via Honthem, Bruisterbosch, Terlinden en de Plank naar de Voerstreek liep. Deze weg zou verder tot Trier hebben gelopen. Maar het is onzeker of deze weg er al in de tijd van de Romeinen was, of dat deze in de Middeleeuwen is aangelegd. De twijfel wordt mede gevoed doordat er geen aanwijzingen zijn, dat op de plekken waar nu Honthem, Bruisterbosch en Terlinden liggen, in de Romeinse tijd villa’s hebben gelegen.
In het midden van de derde eeuw verminderde de belangstelling van Rome voor de gebieden aan de randen van hun rijk, mede door de vele gevechten die ze in deze buitengebieden moesten voeren tegen de Germanen. Als gevolg van deze gevechten zijn de meeste villa’s van de Romeinen verwoest. Dit was ook het geval met villa Backerbosch. Bij de opgravingen zijn in alle gebouwen van deze villa aanwijzingen gevonden die er op wijzen dat deze, mogelijk in de derde eeuw, door brand zijn verwoest.
De oudste dorpen in onze streken (500-700)
Nadat het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw definitief was ingestort, zijn in hoofdzaak alleen steden als Maastricht en Tongeren bewoond gebleven. Van de villa’s die de Romeinen in het Maasdal en langs de heirwegen hadden gebouwd waren hooguit nog wat ruïnes overgebleven. De plateaus waren in die overgangstijd naar de Middeleeuwen onbewoond. De plekken waar de Romeinen hun villa’s hadden gebouwd, waren intussen bebost. Dit gold ook voor het gebied waar villa Backerbosch had gestaan.
In de begintijd van de vroege Middeleeuwen, tussen 500 en 700, regeerden de Merovingers over een groot deel van het huidige Europa en waren zij ook de machthebbers in onze streken. Tijdens hun bewind zijn er weinig nieuwe nederzettingen gesticht. Alleen rond Maastricht zijn in de Maasvallei toen enkele plaatsen ontstaan. Misschien wel de oudste nederzetting in onze streken is Borgharen. Deze plaats is, zoals is gebleken uit recente opgravingen bij de Maaswerken, in de overgangsperiode van de Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen misschien bewoond, maar in ieder geval gebruikt geweest. Tot de oudste dorpen in onze streken behoren ook Meerssen en Amby. Opgravingen die hier zijn gedaan wijzen erop dat deze dorpen in de Merovingische tijd (500-700) bewoond zijn geweest.
Karolingische dorpen (700-1000)
Nadat rond 700 de Karolingers de macht van de Merovingers hadden overgenomen, is in onze streken, door de toename van de handel, de welvaart sterk gegroeid. Doordat ook de bevolking bleef groeien, was er een groeiende behoefte om buiten de steden te gaan wonen. Gebieden waar de Romeinen vroeger hun villa’s hadden, maar die intussen weer waren bebost, zijn in deze tijd (opnieuw) ontgonnen. Ook in deze Karolingische tijd ging voor nieuwe nederzettingen in het begin de voorkeur uit naar het Maasdal, omdat daar water binnen handbereik was en omdat daar vruchtbare gronden waren. Daar zijn de eerste zogenaamde koningsgoederen gesticht. Dat waren nederzettingen waarvan de gronden ten behoeve van de Karolingische koningen werden geëxploiteerd. Vaak lagen deze koningsgoederen op een strategisch gunstige plek en vaak ook in de buurt van een vroegere Romeinse villa.
Bemelen
Langs de weg van Maastricht naar Aken was Bemelen een van de eerste plaatsen die in de Karolingische tijd zijn gesticht. Dat is niet vreemd, omdat Bemelen niet alleen langs de heirweg maar ook nog in het Maasdal lag.
De kerk van Sint-Laurentius in Bemelen
Dat Bemelen in de vroege Middeleeuwen is gesticht weten we uit een document waaruit blijkt dat er al tussen 1007 en 1018 in Bemelen een kerk was. Daaruit mag worden afgeleid dat deze nederzetting toen al geruime tijd bestond en waarschijnlijk tegen het einde van de vroege Middeleeuwen is gesticht. In het document staat dat de toenmalige prins-bisschop van Luik, Balderik II, de kerk van Bemelen tezamen met de tienden aan het kapittel van Onze Lieve Vrouw van Maastricht heeft geschonken. De pastoors van Bemelen werden vanaf die tijd door het kapittel benoemd.
Uit het feit dat de kerk van Sint-Laurentius van Bemelen de moederkerk was van die van Sint-Martinus in Wyck, blijkt dat de parochie Bemelen in die tijd een groot gebied besloeg. Volgens de historicus Ubachs zou dit er op kunnen wijzen dat het parochiegebied van Bemelen zich heeft uitgestrekt over het gehele platteland tot aan de Maas bij Maastricht. Ook Scharn en Heer zouden dan tot de parochie Bemelen hebben behoord.
Scharn en Heer
Scharn en Heer waren niet alleen als parochie met Bemelen verbonden. Van de historicus Hackeng weten we dat Scharn, Heer en Bemelen ook behoorden tot een en hetzelfde Karolingisch koningsgoed. Dat betekent dat zij alle drie zijn gesticht op initiatief van de Karolingische heersers. Van Bemelen weten we, dat dit moet zijn gebeurd aan het einde van de vroege Middeleeuwen (voor het jaar 1000), maar voor de tijd waarin Scharn en Heer zijn gesticht hebben we maar weinig aanwijzingen. Omdat de drie dorpen tot hetzelfde koningsgoed behoorden, zou je mogen verwachten dat ze ongeveer in dezelfde tijd zijn ontstaan. Maar Scharn komen we pas voor het eerst tegen in een document waarin is vastgelegd, dat een domein Scharn vóór 1145 aan een adellijk man, Adelbert van Scharn behoorde. Waarschijnlijk bestond dit domein in 1145 al de nodige tijd, maar hoe lang dat het geval was, weten we niet.
Over Heer wordt eerst gesproken in een document uit 1196. Daarin is sprake van een groot grondbezit dat eigendom was van een familie van Heer. Verder wordt in een oorkonde van 1220 een ridder van Heer genoemd. Van latere datum is de schriftelijk vastgelegde erkenning van de pastoor van Heer uit 1292 dat het Sint-Servaaskapittel uit Maastricht sinds onheuglijke tijden de tienden ontving. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat Heer in ieder geval voor 1200 moet zijn gesticht.
Een verdere aanwijzing voor de periode waarin Heer is ontstaan, is te halen uit de manier waarop de nederzetting Heer vorm heeft gekregen. Bij deze nederzetting is namelijk vanaf het begin rekening gehouden met de hoogteverschillen in het gebied. De eerste boerderijen werden gebouwd op de grens van de hoge akkers en de lagere graslanden. Dat gebeurde niet zo maar, maar had als doel dat de boeren maar een kort stukje hoefden te lopen naar hun akkers en graslanden. Omdat we weten dat zo een gestructureerde aanpak van een nederzetting tussen 1000 en 1200 is toegepast, kan hieruit afgeleid worden dat Heer ergens tussen het jaar 1000 en 1200 is ontstaan.
Het is waarschijnlijk dat Scharn eerder is ontstaan dan Heer, vanwege de gunstige ligging van Scharn aan de weg van Maastricht naar Aken. Mogelijk is Scharn ontstaan als een domein binnen het koningsgoed, waarvan Bemelen de eerste nederzetting is geweest. De ontginning van het gebied Scharn zou dan ook vanuit Bemelen hebben plaats gevonden. Niet zo lang nadat Scharn is ontstaan, zal Heer aan het koningsgoed zijn toegevoegd. Dit zou eveneens vanuit Bemelen of vanuit Scharn kunnen zijn gebeurd.
Indien Bemelen, Scharn en Heer als een samenhangend koningsgoed zijn opgezet, zou mogen worden aangenomen, dat er niet al te veel tijdsverschil ligt in de stichting van deze drie dorpen. Dit zou betekenen dat, als Bemelen van voor het jaar duizend is, Scharn en Heer niet later dan in de elfde eeuw zouden zijn gesticht; eerst Scharn en daarna Heer.
Gasthuis
Langs het gedeelte van de vroegere Romeinse weg dat over het plateau, tussen Bemelen en Gulpen liep, zijn vóór het jaar 1000 géén dorpen gesticht, omdat op dit deel geen waterlopen waren.
Wel is voor handelsreizigers, die van Maastricht naar Aken reisden, in de vroege Middeleeuwen langs deze weg een aantal rusthuizen (gastenhuizen) gebouwd. Naar een van deze gastenhuizen is het tegenwoordige Gasthuis vernoemd.
Het gebouw van dit rusthuis, dat op 15 augustus 1938 is afgebrand, heeft waarschijnlijk achter de plek gestaan waar nu de waterput staat. Ook Gasthuis behoorde tot het koningsgoed dat vanuit Bemelen is ontstaan. Een ander rusthuis aan deze weg was dat van Sint-Barbara te Scheulder.
Waterput van Gasthuis, waarachter het rusthuis stond
Bosgebied Keer
Het koningsgoed waartoe Bemelen, Gasthuis, Scharn en Heer behoorden, zou zich, volgens Hackeng, hebben uitgestrekt tot op het plateau van Berg. Hij vermeldt niet of het koningsgoed zich aan de kant van Heer ook tot op het plateau van Keer heeft uitgestrekt. Omdat het gebied Keer dichter bij Heer lag dan Berg bij Scharn lijkt dat waarschijnlijk.
De vraag die dan opkomt is waar aan de kant van het latere Keer de grens van het koningsgoed, meer precies, heeft gelegen. Het zou kunnen dat het koningsgoed niet verder heeft gereikt dan het gebied van de vroegere Romeinse villa Backerbosch. Maar het is waarschijnlijker dat de Karolingers ook het bosgebied dat een eindje hoger op het plateau lag, bij hun koningsgoed hebben gevoegd. De reden daarvoor is te vinden in het Jaarboek 2006 van de Keerder Kroniek in het artikel over de ontginning van Cadier. Daarin is aangegeven dat voor de ontginning van Cadier de boeren van Heugem in de twaalfde eeuw de huidige Dorpsstraat en Kerkstraat als ontginningsweg hebben aangelegd. Zij hebben deze weg ook beschouwd als de grens van hun gebied, omdat ze alleen aan de oostkant van deze weg het land zijn gaan inrichten en bebouwen. De huidige Dorpsstraat/Kerkstraat moet dus de grens zijn geweest tussen het gebied Heer en Keer van het Karolingisch koningsgoed en het gebied Cadier dat tot het graafschap Daelhem behoorde.
De Kerkstraat ter hoogte van het Groenpad (rechts) en de Kusterkestraat (links).
De Kerkstraat en in het verlengde daarvan de Dorpsstraat markeerden de grens tussen Heer en Keer, dat deel was van het Karolingisch koningsgoed, en Cadier, dat tot het graafschap Daelhem behoorde.
Het is opmerkelijk dat de graaf van Daelhem er wel in is geslaagd het gebied Cadier aan de Karolingische vorsten te ontfutselen, maar de grens met het koningsgoed Bemelen, Scharn, Heer (en Keer) heeft moeten respecteren.
De Karolingers vonden het blijkbaar belangrijk om de Limburgerstraat (oud-Romeinse weg) in bezit te houden. Zij hebben zelfs niet toegestaan dat de graaf van Daelhem het gebied Cadier tot aan die weg liet ontginnen, omdat de graaf de Dorpsstraat heeft moeten aanleggen om de grens met het koningsgoed te markeren.
Ten slotte
In het voorgaande is aangegeven dat het gebied dat nu Keer is, al in de Romeinse tijd bewoond is geweest. Nadat de Romeinen waren vertrokken is het gebied weer verwilderd. Maar vanwege de vroegere Romeinse weg (nu Limburgerstraat) vonden zelfs de Karolingische koningen en keizers het belangrijk dit gebied in bezit te hebben; ook al was het slechts bosgebied.
Wanneer en door wie dit gebied is ontgonnen, komt in het volgend Jaarboek aan de orde.
Literatuur
• Archeologisch Adviesbureau RAAP: Plangebied Backerbosch; een aanvullende Archeologische Inventarisatie. 1999
• Es, W.A.van: De Romeinen in Nederland. 1981
• Hackeng, R.: Het middeleeuwse grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn. 2006
• Renes, J.: De geschiedenis van het Zuidlimburgse Cultuurlandschap. 1988
• Hartmann, J.H.L.: De reconstructie van een Middeleeuws Landschap. 1986
• Van de Venne, J.M.: Geschiedenis van Heer. 1957
• Van Gils, J.W.: Geschiedenis van Bemelen.1967
• Claessens,V.Th.J., Houben, A.H.H.en Raeven H.L.: Berg en Terblijt; Van twee heerlijkheden naar een gemeente.1981
• Stoepker, H.(red.): Archeologie in de Maaswerken. 1998-2005, 2006
• Ubachs, J.P.H.: Tweeduizend jaar Maastricht, 2006
• KNAW/Meertens Instituut: Databank Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland. 2004-2008