Hoe de Franse paters in Cadier en Keer terecht kwamen…
door Rachel Lemlijn
Wie heeft zich ooit afgevraagd, al wandelend door het park van het Missiehuis, wat er schuilgaat achter die ramen van dat grote gebouw? Als je langs de kruiswegstaties en de Lourdesgrot loopt, genietend van het mooie uitzicht over Maastricht, en je draait je om en kijkt langs het groene gazon omhoog naar dat imposante Missiehuis, dan vraag je je af: “wie woont daar eigenlijk en wat gebeurt daar op een dag allemaal?. Hoe komt het dat zo’n groot gebouw in zo’n klein dorp als Cadier en Keer staat?”.Om een antwoord te krijgen op deze vragen ben ik op onderzoek uitgegaan.
Anno 2000
Het Missiehuis, waar decennia lang een gymnasiale opleiding voor priesterstudenten werd gegeven, heeft in 1968 de laatste studenten zien vertrekken. In de jaren daarna hebben de paters hun werkzaamheden verplaatst van het lesgeven naar andere activiteiten, zoals vrijwilligerswerk, het stichten van het Afrika-museum en het Sivos. Nu, in 2000, wonen er nog 53 mensen in het huis: 32 paters, 6 zusters, 8 studenten, 2 rustende pastoors met hun huishoudelijke hulpen en een zus hiervan en 2 gasten. Van de paters is een deel rustend en een deel actief in onder meer vrijwilligerswerk en bestuurlijke activiteiten. Ieder heeft zijn eigen dagelijkse bezigheden. Driemaal per dag komt men samen om de maaltijd te nuttigen en tevens is er drie keer per dag gelegenheid tot gezamenlijk gebed.
Begin jaren negentig van de twintigste eeuw zijn de voormalige lerarenkamers in het gebouw verbouwd en aangepast aan de huidige eisen van een zorgeenheid. Hier verblijven nu zo’n 27 hulpbehoevende paters en zusters. Deze zusters van het de orde Les soeurs de Notre-Dame des Apôtres namen vroeger de huishoudelijke taken voor hun rekening en zijn nu uit solidariteit gebleven om hun laatste jaren hier door te brengen
Eetzaal van het Collège Apostolique met enkele zusters van de orde Les soeurs de Notre- Dame des Apôtres.
Wat er aan vooraf ging….
Het Missiehuis in Cadier en Keer, waarvan de bouw voltooid werd in 1893, werd door Franse paters gesticht. Om te verklaren waarom deze Franse geestelijken naar Limburg kwamen, is het nodig om te weten dat in 1856 in Lyon (Frankrijk) door de Franse missiebisschop Mgr. Melchior de Marion Brésilac de Sociéteit voor Afrikaanse Missiën (SMA) werd opgericht. Doel van deze Sociéteit was missionarissen op te leiden om in de missiegebieden in Egypte en aan de westkust van Afrika het katholieke geloof te verkondigen.
Doch er heerste onder de Franse overheid een antiklerikale houding, waardoor de apostolische scholen het erg moeilijk kregen. Daar de onderlinge verhoudingen tussen Kerk en overheid te wensen overlieten, werd het vanaf 1870 voor studenten uit de Elzas moeilijk hun opleidingen in Frankrijk te volgen. Men realiseerde zich, dat men voor de opleiding van missionarissen op zoek moest naar een uitwijkhaven. Zwitserland viel af door zijn antikatholieke wetten. Het katholieke België volgde in de voetsporen van de grote zuiderbuur Frankrijk en was ook fel antiklerikaal. Bleef het gastvrije Nederland over.
Pater Gaston Desribes werd door de Sociëteit erop uitgestuurd om een geschikte plek te zoeken waar een nieuw college gebouwd zou kunnen worden voor de Franse en Elzasser studenten. Voordat hij naar Nederland vertrok, bracht hij nog een bezoekje aan Lourdes en beloofde Maria dat als zijn ‘missie’ zou slagen, hij het college aan haar zou toewijden.
Pater Desribes had al enkele Nederlandse contacten. In Rijckholt zaten uitgeweken Dominicanen en in Eijsden zaten verbannen Bretonse Kapucijnen. Zo was het snel geregeld dat het kasteeltje Oost in Eijsden de eerste standplaats van de Sociëteit in Nederland zou worden. In mei 1891 vestigde Pater Desribes zich daar samen met zijn staf: de paters Joseph Fugier, Francois Steinmetz en Casimir Schimff. Ze gingen vanuit het kasteeltje de bouw leiden van het college in Cadier en Keer.
Een maand eerder al was Desribes via de Maastrichtse deken Mgr. Rutten in contact gekomen met de Luikse jonkvrouwe Marie Henriëtte Josephine Kerens. Zij was eigenares van het bos en een weiland op de Keerderberg. Zij wilde het stuk grond graag verkopen omdat ze schulden had bij het kerkbestuur van Sint-Servaas. De koop was snel rond en op 13 april 1891 passeerde bij notaris Boots in Amby de akte. De koopsom bedroeg vijfduizend gulden. Een maand later kwam daar nog een stukje grond bij, dat Desribes door toedoen van pastoor Waelbers van Cadier en Keer in handen kreeg. Vanwege zijn vriendschap met Desribes werd pastoor Waelbers na zijn dood in 1902 in de kapel naast de grot begraven.
Het Collège Apostolique verrijst
De bouw kon beginnen en gedurende een tweetal jaren was men druk bezig met de bouwwerkzaamheden. Niet alle Keerdenaren waren zo enthousiast over de komst van de Fransen. Regelmatig sneuvelden er enkele ruiten. Maar men ging gestaag door en op 1 mei 1892 werd de Lourdesgrot ingezegend, waarmee Pater Desribes zijn belofte inloste die hij in Lourdes had gedaan. Het Mariabeeld werd geschonken door de parochie Cadier en Keer onder voorwaarde dat de parochianen altijd vrije toegang tot de Mariagrot zouden hebben.
Met Pasen 1893 was de bouw voltooid en konden de staf en studenten vanuit Oost hun intrek nemen in het nieuwe huis.
Het gebouwencomplex vóór de grote brand in 1954
Gedurende de loop van het schooljaar…
De officiële taal op het College was Frans. De Nederlandse studenten die deel uitmaakten van de studentenpopulatie, kregen vanaf het begin van het schooljaar van september tot Kerstmis de kans om zich de Franse taal eigen te maken. Hierna was het verboden om nog Nederlands te spreken. Op de opleiding werd naast de Franse literatuur ook veel aandacht besteed aan de klassieke talen. Dit was merkbaar aan de namen die men hanteerde voor de klassen. De opleiding duurde zes jaar. Men startte in klas 6 en eindigde in klas 1, de hoogste klas van de gymnasiale opleiding:
klas 6 | - | kleine figuur |
klas 5 | - | grote figuur |
klas 4 | - | grammatica (leer der spraakkunst) |
klas 3 | - | syntaxis (leer der zinsbouw) |
klas 2 | - | poësis (leer der dichtkunst) |
klas 1 | - | retorica (leer der welsprekendheid) |
Het kledingvoorschrift voorzag in donkere uniformen en lange zwarte kousen. |
De studiezaal
Na een jaar of tien begon het gebouw langzaam uit zijn voegen te barsten. Er kwamen steeds meer jongens uit Frankrijk zodat er enkele malen werd bijgebouwd. In de nieuwbouw was in de benedenverdieping met ronde bogen een open overdekte speelruimte voor de studenten bij slecht weer. De bovenste verdieping diende als slaapruimte. Eerst was het een open slaapzaal, later werden er chambretten gemaakt, bestaande uit wanden van triplex met een gordijn als afsluiting. Bij de ingang van de slaapzaal was een kamertje voor de surveillant.
Aan de zuidzijde van het hoofdgebouw – waar nu de parkeerplaats is - bevond zich de speelplaats van de studenten, op zijn Frans aangeduid als de Cour. Deze was onderverdeeld door een rij bomen in een gedeelte voor de ‘groten’ en een gedeelte voor de ‘kleinen’. Deze bomen staan tegenwoordig nog steeds op de parkeerplaats. Ontspanning en frisse lucht tussen de lessen door was belangrijk, doch bij slecht weer en vorst was dit niet echt prettig. Het weer moest echt bar zijn voordat de jongens binnen mochten blijven. Een tussenoplossing was ‘onder de bogen’.
Een van de verplichte spelen was au drapeau, een kruising van ‘krijgertje’ en ‘vlag veroveren’. Andere spelen waren aux barres (overloopspel) en au large (=maak ruim baan: een soort tikkertje of vangspel).
Verder waren er de nodige bijgebouwen, zoals het verblijf van de zusters, een wasserij en linnen kamer, bakkerij, boerderij en bierbrouwerij (gestopt tijdens de Eerste Wereldoorlog bij gebrek aan gerst).Tevens was er ruimte voor de opslag en verwerking van de wijnen uit Samos. De Sociëteit had zich al in 1886 op het eiland Samos in de Middellandse Zee gevestigd om onder meer in het levensonderhoud van staf en studenten te kunnen voorzien. De wijnen werden vanuit Samos in grote tonnen naar Europa verscheept en in Cadier en Keer gebotteld en verkocht, aanvankelijk vooral als miswijn. Later is hieruit de huidige wijnhandel Caves Cadier ontstaan.
Briefhoofd uit 1910 betreffende de handel in wijn.
Om volgens de Nederlandse wetgeving rechtsgeldige handelingen te kunnen verrichten, in verband met de wijnhandel en andere bezittingen van de Sociëteit, werd op 9 december 1909 de ‘Vereeniging van Mannen onder den Naam van Missionarissen voor Afrika’ opgericht.
De ‘Franse tijd’ loopt langzaam ten einde….
Het leven ging zijn gangetje. Hoewel het Collège Apostolique nog grotendeels een Franse aangelegenheid was, meldden zich steeds meer Nederlandse jongens aan.
Toen brak de Eerste Wereldoorlog uit en de studenten uit de Elzas konden niet meer naar Keer komen. De studentenpopulatie dreigde terug te lopen en daarom ging men actief rekruteren in Nederland. Langzaam maar zeker werd de leiding van het Missiehuis overgenomen door Nederlanders en in 1919 werd voor het eerst een Nederlander in het hoofdbestuur gekozen: pater Hubertus Paulissen uit Wolder. In 1920 werd hij benoemd tot overste en pater Mouren uit Maastricht werd aangesteld als directeur.
In het dagelijks leven van de jongens hadden deze veranderingen onder meer tot gevolg dat de uniformen werden afgeschaft en de Franse taal geleidelijk aan werd vervangen door de Nederlandse taal. Een van de belangrijkste gevolgen was dat het onderwijssysteem veranderde van klassenleraren naar vakonderwijs. In 1920 begon het schooljaar met de eerste grote groep Nederlandse studenten: 42 jongens.
In 1923 waren er zoveel broeders en priesters dat Nederland een zelfstandige provincie van de Sociëteit werd met het huis in Cadier en Keer als moederhuis. De naam Collège Apostolique werd veranderd in Missiehuis.
(wordt vervolgd)
Bronnen:
J. van Brakel: Honderd jaar S.M.A. in Nederland, Cadier en Keer 1992.
Jacques Aussems: Missionaris worden, Beek 1998.
Gemeentearchief Margraten: Archief Cadier en Keer, inv.nrs 57-58 en 1040.
Met dank aan pater J. van Brakel en Rita Schoenmakers (†).
Over de kruiswegstaties en de Lourdesgrot is uitgebreid aandacht besteed in de